Begincompetentie
Eindcompetenties didactische stage 2.
Leerresultaten
I. DE STUDENT ALS BEGELEIDER VAN LEER- EN ONTWIKKELINGSPROCESSEN …
BIJ HET VOORBEREIDEN VAN LESSEN
1.kan lesdoelen kiezen en formuleren (aansluitend bij de eindtermen, verwijzen naar leerplan, concrete inhoud en observeerbaar gedrag, i.f.v. beginsituatie van de klas en de individuele leerling, gericht op de totale persoonlijkheid, …).
2. kan de beginsituatie van de kinderen en de leerlingengroep achterhalen (bereikte kennis- en vaardigheidsniveau, interesses, leefwereld, tempo, persoonlijkheidskenmerken, …).
3. de lesvoorbereiding is doelgericht opgebouwd (samenhang tussen lesfasen, logische volgorde v.d. activiteiten, …) en gestructureerd genoteerd volgens de afspraken van de opleiding.
4.Attitudedoel:de lesvoorbereidingen …
•worden drie dagen voor uitvoering bezorgd;
•worden herwerkt indien nodig;
•bevatten een uitgewerkt bordplan;
•bevatten correct ingevulde werkbladen en correctiesleutels;
•bevatten alle nodige bijlagen (opdrachtblaadjes, beschrijving van lesmateriaal, teksten…).
TIJDENS DE LES
5.kan de les logisch en doelgericht realiseren i.f.v. de beginsituatie (samenhang tussen lesfasen, logische volgorde van de activiteiten, …).
6.kan opdrachten formuleren (helder, volledig, duidelijke richtlijnen).
7.kan vragen stellen (afwisseling in soorten vragen, duidelijk verwoord, effectief gesteld: denkpauze, doorspelen van vragen).
8.kan reageren op antwoorden (doorvragen, doorspelen van antwoord, bekrachtigen).
9.kan afwisseling brengen in klassikaal, groepsgewijs en individueel werken.
10.kan verschillende werkvormen toepassen (onderwijsleergesprek – demonstratie – begeleiden van groepswerk en diverse vormen van zelfstandig werk - …).
11.kan evaluatievormen hanteren
•om tijdens de les na te gaan of kinderen het begrepen hebben (observatie, kort toetsmoment,…);
•blikt met kinderen terug op en evalueert het leerproces en product;
•om na een les of als voorbereiding op een les een toets af te nemen en te analyseren;
•om gegevens te verzamelen voor een leerlingvolgsysteem.
12.kan kansen tot betrokkenheid creëren:
•door te zorgen voor veel leer(ling)activiteit;
•door te werken met herkenbare situaties en de leerinhoud op verschillende manieren te illustreren (werkelijkheidsnabijheid);
•door kinderen een eigen inbreng te laten doen en te laten kiezen (leerlinginitiatief);
•door op verschillende manieren te differentiëren (aanpassing aan niveau, tempo, belangstelling, leerstijl, …).
13.Attitudedoel:is creatief ingesteld (originele inbreng bij lessen, durft experimenteren, vernieuwingsgezind).
DE STUDENT ALS ORGANISATOR …
14.voorziet voldoende en verscheiden didactisch materiaal (bord, werkbladen, beeldmateriaal, multimedia, …) en hanteert dit efficiënt (vooraf uittesten, tijdig klaarzetten, grootte aanpassen,.. ) en doelgericht (bv. door vragen of opdrachten erbij te voorzien, niet louter als illustratie te gebruiken, ... ) en integreert ICT-activiteiten zinvol in de lessen.
15.kan een gestructureerd bordplan tijdens de les opbouwen en hanteert een duidelijk en correct bordschrift. 16.houdt rekening met het tempo van de kinderen.
17.kan overzicht houden op het klasgebeuren met aandacht voor de individuele leerlingen en voor de groep (laag welbevinden en lage betrokkenheid opmerken, geen deel van de klas uit het oog verliezen, …).
18.kan afspraken maken, grenzen stellen en ze doen nakomen.
19.kan gelijktijdige en/of opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen.
20.kan plannen en flexibel uitvoeren (afwisseling, rekening houdend met de leeftijd van de kinderen en de infrastructuur, …).
•tijdens didactische stage 3 voor een dag- en/of weekverloop.
21.Attitudedoel:hanteert didactisch materiaal respectvol en zorgzaam.
III. DE STUDENT ALS OPVOEDER …
22.staat vriendelijk, ontspannen voor de klas.
23.kan vlot in interactie treden met kinderen (toont echtheid, empathie en respect).
24.heeft oog voor wat bij kinderen leeft en toont interesse.
25.kan kinderen enthousiasmeren, uitdagen en motiveren.
26.kan het gedrag van kinderen op een gepaste wijze waarderen en bijsturen.
27.kan omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en kinderen met gedragsproblemen. 28.zorgt voor het algemeen (lichamelijk) welzijn van kinderen (zithouding, algemene hygiëne, klas verluchten, veiligheid, …).
29.biedt kinderen kansen tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid nemen. 30.werkt aan attitudevorming door voorbeeldgedrag.
31.betrekt de actualiteit vanuit een kritische ingesteldheid.
32.attitudedoel:gaat discreet om met gegevens van kinderen.
IV. DE STUDENT ALS INHOUDELIJK EXPERT …
33.geeft blijk van een grondige beheersing van de leerinhoud van muzische vorming, taal , wereldoriëntatie, wiskunde, Frans, godsdienst en lichamelijke opvoeding.
34.past tijdens de stageactiviteiten vakdidactiek toe van muzische vorming, taal, wereldoriëntatie, wiskunde, Frans, godsdienst en lichamelijke opvoeding.
35.kan de leerinhoud in de breedte en de diepte aanpassen aan interesses, niveau, leeftijd van de kinderen. 36.kan leerproblemen (moeilijkheden en stoornissen) herkennen en ondersteuning bieden.
37.kan integratie tussen en/of binnen verschillende vakken/leerdomeinen nastreven (bijv. verwijzen naar vorige lessen, vakoverstijgend werken, thematisch en projectmatig werken,…).
38.attitudedoel:heeft bij het voorbereiden en realiseren van lessen oog voor problemen en moeilijkheden die kinderen met de leerinhoud kunnen ondervinden.
V. DE STUDENT ALS INNOVATOR EN ONDERZOEKER …
39.kan reflecteren op het eigen onderwijsgedrag.
40.stuurt het eigen onderwijsgedrag bij op basis van feedback.
VI. TAALVAARDIGHEDEN: De student…
41.past de 3 taalgroeimiddelen toe
•doet een passend taalaanbod (aanbod koppelen aan concrete handelingen, voorwerpen of afbeeldingen én aan ervaringen, handelingen en spontane uitingen van kinderen. Rekening houden met het begrippenkader van kinderen.);
•creëert taalruimte (kinderen tijd geven om deel te nemen aan de communicatie, kinderen stimuleren om overleg te plegen, ideeën en gevoelens te verwoorden, enz., de taalruimte van het kind uitbreiden door met nieuwe vragen en/of motiverende reacties voort te bouwen op de inbreng van kinderen);
•geeft feedback (de inhoud van wat kinderen zeggen centraal stellen, pas in tweede instantie de vorm van wat kinderen zeggen corrigeren, met kinderen in betekenisonderhandeling gaan, positieve feedback geven).
42.expressieve vaardigheden
•kan zich op natuurlijke wijze expressief uiten (mimiek, gebaar, houding);
•spreekt duidelijk verstaanbaar (articulatie, stemvolume, tempo, intonatie);
•hanteert taal speels en creatief.
43.spreekvaardigheden
•verwoordt ideeën en gedachten helder en duidelijk;
•spreekt Algemeen Nederlands;
44.schrijfvaardigheden
•noteert ideeën en gedachten helder en duidelijk;
•kan teksten voor kinderen schrijven (op niveau, inhoudelijk rijk, stimulansen bieden);
•past de regels van taalsystematiek toe;
45.verzorgt spelling- en tekstconventies (lay-out, ...).
VII. ALGEMENE ATTITUDES: De student …
46.neemt initiatief.
47.is bereid zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden (flexibel).
48.toont in samenwerking met medestudenten echtheid, empathie en respect.
49.toont in contacten met mentoren/begeleiders/teamleden echtheid, empathie en respect.
50.is kritisch ingesteld (maar beleefd).
51.neemt kennis van de geldende afspraken en schoolvisie en gaat er gepast mee om.
52.leeft afspraken en gewoontes m.b.t. stage na.
Inhoud
Zie uitgebreide beschrijving in de stagehandleiding voor de diverse stagetaken en specifieke afspraken.
Didactische stage 3 bestaat uit verschillende onderdelen (afhankelijk van de vooropleiding van de student):
Stage eerste leerjaar
-De stage wordt gelopen in het gewoon onderwijs in het eerste leerjaar.
-Deze stage bestaat uit twee delen: 1 halve dag observatie in derde kleuterklas + 4 halve dagen observatie/participatie en 6 halve dagen doestage.
-In deze stage worden de didactische aspecten belangrijk voor een eerste leerjaar verkend, voorbereid en gerealiseerd.
Niet-aaneensluitende stage
- De stage wordt gelopen in het gewoon onderwijs in het tweede leerjaar, tweede of derde graad. Een deel van de stage (max. 9 halve dagen) kan doorgaan in het buitengewoon onderwijs (type1, 5, 8) of methodeonderwijs.
-De stage bestaat uit twee delen: 4 halve dagen observatie/participatie en een doestage van 14 halve dagen.
-De halve dagen worden verspreid over het jaar in losse stagedagen over maximum 7 schoolweken.
-Volgende didactische aspecten worden expliciet verkend, voorbereid en gerealiseerd: binnenklasdifferentiatie, organisatievormen zoals hoekenwerk en contractwerk, begeleiden van zelfstandig werk, didactische evaluatie en ICT-toepassingen.
Aaneensluitende stage
-De stage wordt gelopen in het gewoon onderwijs.
-Deze stage bestaat uit 9 halve dagen aaneensluitend doestage voorafgegaan door observatie/participatie volgens eigen inzichten/behoeften.
-Volgende didactische aspecten worden expliciet verkend, voorbereid en gerealiseerd: binnenklasdifferentiatie, organisatievormen zoals hoekenwerk en contractwerk, begeleiden van zelfstandig werk, didactische evaluatie en ICT-toepassingen.
Projectstage
-De stage wordt gelopen in het gewoon onderwijs.
-Deze stage bestaat uit 9 halve dagen doestage verspreid over maximum 2 schoolweken.
-Volgende didactische aspecten worden expliciet verkend, voorbereid en gerealiseerd: binnenklasdifferentiatie, organisatievormen zoals hoekenwerk en contractwerk, begeleiden van zelfstandig werk, didactische evaluatie, thematisch onderwijs en ICT-toepassingen.
Evaluatie
Eerste examenkans | Tweede examenperiode (juni) | Geïntegreerde evaluatie | 100% | |