Hoofdpagina | Bachelor in het informatiemanagement en de informatiesystemen

Netwerktechnologie 1


Studiepunten6Creditcontract mogelijkJa
Programmajaar1Examencontract mogelijkJa

Docenten

  • Martens Jan

Onderwijsvorm

  • Hoorcollege
  • Practicum
  • Zelfstudie

Begincompetentie

De eindtermen secundair, ongeacht het type en de afstudeerrichting.

Eindcompetentie

1. INFORMATIEBEHEERDER
1.C De jonge professional organiseert de informatie-infrastructuur.
1.1 De jonge professional bepaalt de concrete informatie- en communicatiebehoefte, op basis van de strategische, tactische en/of operationele plannen van de opdrachtgever: Hoeveel werkstations, file- en printservers zijn er nodig, dit bepaalt het nodige aantal IP adressen en dus het subnetmask.
1.2 De jonge professional zet functionele specificaties om naar een praktische implementatie; hij configureert de cisco routers.
1.3 De jonge professional stelt functionele specificaties op en zet deze om in passende proces- en gegevensarchitecturen (= de ICT-architectuur); hij beslist welk type van router met welke interfaces en IOS versie nodig zijn.
1.9 De jonge professional maakt procedures voor automatische uitvoering van taken o.a. backup’s. De nadruk ligt op life-cycle (van creatie tot archivering) en duurzame oplossingen (procedures) en dit in tegenstelling tot one-shot oplossingen. Een belangrijke stap bij het implementeren van een datanetwerk is de documentatie. De student kan met behulp van het TFTP protocol het configuratiebestand, met daarin commentaarlijnen, en het besturingssysteem van een toestel op een tweede locatie wegbergen.
1.10 De jonge professional wendt spontaan en exploratief nieuwe technieken en softwarepakketten aan binnen de beroepscontext; hij gebruikt simulatiesoftware om nieuwe configuraties te testen vooraleer ze in een productienetwerk uit te voeren.
1.11 De jonge professional onderkent de nodige maatregelen voor systeembeveiliging en past deze toe; hij voorziet de configuratie van de routers van de nodige waarschuwingen en beveiligingen om ongewenste toegang te verbieden.

2. COMMUNICATOR
2.A De jonge professional communiceert omtrent een project zowel mondeling als schriftelijk, in Nederlands, Frans en Engels, professioneel met alle betrokken partijen.
2.1 De jonge professional communiceert vlot, durft vragen stellen, kan probleemoplossend denken en durft hulp inroepen bij het bespreken van een opdracht; hij komt naar de zelfstudie begeleidingsmomenten en evalueert samen met de docent zijn portfolio.
2.6 De jonge professional documenteert beroepsspecifieke informatie, ideeën, problemen en oplossingen en communiceert deze zowel aan specialisten als aan leken (zowel schriftelijk als via een presentatie). In de portfolio documenteert de student hoe de opdracht verlopen is: de problemen en de oplossingen.

3. ORGANISATOR/COÖRDINATOR
3.B De jonge professional plant zijn werk in tijd, stelt prioriteiten en haalt deadlines, ook als hij onder (zware) stress staat.
3.3 De jonge professional maakt een werkplanning op en volgt deze ook effectief; alle opdrachten moeten afgewerkt worden zoder dat de docent hiervoor een planning opstelt. De student stuurt zijn planning bij indien dit nodig blijkt op een begeleidingsmoment van de zelfstudie.
3.4 De jonge professional leert efficiënt te blijven functioneren onder (redelijk) zware werkdruk.

5. KWALITEITSBEWAKER
5.A De jonge professional staat bij de uitoefening van de verschillende beroepsrollen in voor de kwaliteit van zijn eigen werkuitvoering.
5.1 De jonge professional ontwikkelt en bekwaamt zich en blijft alert voor nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied.
5.3 De jonge professional bouwt een kwaliteitsvolle redenering, waarbij hij rekening houdt met beroepsspecifieke inzichten, ervaringen, bevindingen en gewoonten. Hij kan fouten in een datanetwerk op een efficiënte en beredeneerde manier opsporen en verhelpen, en maakt hierbij gebruik van ervaring en inzichten.
5.4 De jonge professional werkt accuraat, met aandacht voor alle relevante details.
5.5 De jonge professional begrijpt een probleemsituatie van een eindgebruiker en komt via een systematische aanpak tot een al dan niet tijdelijke oplossing.
5.8 De jonge professional gaat discreet en ethisch om met informatie. Bij het gebruik van packet tracers is het mogelijk dat er gevoelige informatie opgevangen wordt.

Inhoud

Dit opleidingsonderdeel wordt onderwezen aan de hand van de eerste twee hoofdstukken van het Cisco Certified Network Associate curriculum, Exploration versie; "Networking Fundamentals" en "Routing Protocols and Concepts".

Volgende thema's vormen de basis van dit opleidingsonderdeel:
- basisbegrippen netwerken (zoals lan, wan, vpn, bandbreedte, ...),
- referentie- en protocolmodellen (osi-model, tcp/ip-model, udp, tcp, arp, ...),
- netwerkapparatuur (zoals routers en switches, utp-bekabeling, ...)
- IP adressering (subnetting).

Nadien gaan we verder in op een aantal onderwerpen. Hoofdzakelijk routing wordt verder toegelicht. De studenten leren verschillende routingprotocollen van elkaar onderscheiden (RIP, EIGRP en OSPF), leren routers programmeren. Dit omhelst kleine netwerken met een beperkt aantal routers en subnetten.

Verschillende opdrachten worden uitgevoerd en verzameld in een portfolio.

Studiematerialen

Meer info op de cursussen- en boekenlijst.

Toledo (Digitale leeromgeving)

  • Online studiemateriaal
  • Opdrachten en studiemateriaal op Toledo

Uitrustings- en werkmateriaal

  • Praktijkmateriaal
  • Toegepaste Software

Evaluatie

Eerste examenkansTweede examenperiode (juni)Portfolio25%
Tweede examenkansDerde examenperiode (augustus)Mondeling examen met computerHet mondeling examen wordt niet vooraf gegaan door een schriftelijke voorbereiding. Het mondeling examen omvat een gemeenschappelijk gedeelte en een individueel gedeelte. 100%
Eerste examenkansTweede examenperiode (juni)Mondeling examen met computerHet mondeling examen wordt niet vooraf gegaan door een schriftelijke voorbereiding.50%
Eerste examenkansTweede examenperiode (juni)Schriftelijk examen met computer25%