Begincompetentie
Eindtermen secundair onderwijs.
Leerresultaten
De student herkent beroepsspecifieke informatie, ideeën, problemen en oplossingen en communiceert daarover zowel aan specialisten als aan leken
De student bepaalt voor een specifieke boodschap en doelgroep, de meest geschikte communicatiekanalen. Dit betekent:
1. De student gebruikt de juiste grafische vakterminologie i.v.m. beeldopbouw, typografie en kleurgebruik.
2. De student vertaalt de beeldende inhoud van bestaande composities.
3. De student weet wanneer er beroep moet worden gedaan op derden voor de uitbouw van een grafisch product.
De student ontwikkelt en bekwaamt zich en blijft alert voor nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied.
De student bouwt een kwaliteitsvolle redenering, waarbij hij rekening houdt met beroepsspecifieke inzichten, ervaringen, bevindingen en gewoonten
De student werkt accuraat, met aandacht voor alle relevante details.
De student denkt ook lateraal (=breed).
De student onderkent ethische, deontologische en maatschappelijke vragen in zijn beroepscontext en neemt hierbij een beredeneerd standpunt in.
1. De student leest voortdurend publicaties en analytisch kijken is een tweede natuur bij het dagdagelijks functioneren.
2. De student bouwt een kwaliteitsvolle redenering, waarbij hij rekening houdt met beroepsspecifieke inzichten, ervaringen, bevindingen en gewoonten.
3. De student werkt accuraat, heeft oog voor alle relevante details met nadruk op de wisselwerking tussen woord
en beeld.
De student heeft interesse in maatschappelijke en culturele ontwikkelingen en hij spiegelt deze aan zijn eigen opdracht en werk.
De student is steeds op zoek naar werk van andere ontwerpers en aanverwante disciplines in een internationale context.
De student structureert inhoud doelgroepgericht, zodanig dat waardevolle en betekenisvolle informatie ontstaat.
De student plaatst zijn grafische output in een breed cultureel kader.
De student past de principes van grafische vormgeving toe.
De student bedenkt en realiseert een visuele structuur vanuit het medium, in samenspraak met andere betrokken partijen en richt de visuele structuur op een welomlijnde doelgroep. Dit betekent:
1. De student begrijpt en structureert inhoud vormelijk en doelgroepgericht, en herkent de waardevolle en betekenisvolle informatie in visuele communicatie.
2. De student is steeds op zoek naar werk van andere ontwerpers en aanverwante disciplines in een internationale context.
3. De student heeft interesse in maatschappelijke en culturele ontwikkelingen en hij spiegelt deze aan zijn eigen opdracht en werk.
Inhoud
- Trends en stijlen:
Invloeden van beeldende media op vormgeving en in ruimere zin op de maatschappelijke perceptie.
- Compositie:
Basisbegrippen, techniek en vormelijke toepassing van de compositorische opbouw.
- Kleurenleer:
Basisbegrippen, techniek en vormelijke toepassing van de kleurenleer.
- Typografie:
Basisbegrippen, techniek en vormelijke toepassing van de typografie in de grafische vormgeving.
- Communiceren met tekst en beeld op het web
- Kunstgeschiedenis:
Het vak kunstgeschiedenis handelt vooral over de schilder- en beeldhouwkunst en zijn verschillende stijlkenmerken doorheen de geschiedenis. Aan de hand van verschillende facetten zoals vormgeving, compositie, kleur, inhoud en betekenis worden een aantal toonaangevende kunstwerken besproken.
Evaluatie
Kunstgeschiedenis |
Eerste examenkans | Eerste examenperiode (januari) | Mondeling examen | 100% | | Tweede examenkans | Derde examenperiode (augustus) | Mondeling examen | 100% | | Toegepaste beeldtaal |
Eerste examenkans | Eerste examenperiode (januari) | Schriftelijk examen | 100% | | Tweede examenkans | Derde examenperiode (augustus) | Schriftelijk examen | 100% | |