Begincompetentie
1. Planmatig begeleider van leerlingen met specifieke onderwijsnoden
• Op zoek gaan naar kennis en advies omtrent de ontwikkelingsmogelijkheden van kwetsbare kinderen.
• Het recht op communicatie en sociaal contact erkennen als fundamentele behoefte en als voorwaarde tot leren
• Signalen zien van problemen bij kinderen.
• Herkennen van signalen van leer-,gedrags- of ontwikkelingsproblemen bij het kind.
• Beluisteren van het beeld dat CLB, collega’s en ouders geven van een leerling met speciale noden
• Bevragen van collega’s omtrent diagnostische gegevens, schoolloopbaan en andere relevante informatie betreffende de leerlingen
• Zich bewust zijn van de vereiste om deontologisch om te gaan met gegevens van leerlingen
• In alle omstandigheden deontologisch correct omgaan met de gegevens van individuele leerlingen en hun omgeving
• Bereid zijn doelen aan te passen aan de individuele noden van leerlingen
• De nood erkennen aan systematische begeleiding van individuele leerlingen
• Op zoek gaan naar voorschriften en tips omtrent de aanpak van leerlingen met speciale noden
• Bereid zijn tot intensieve en individueel aangepaste evaluatie van leerlingen
• Zich verantwoordelijk voelen voor een systematische opvolging van leerlingen met speciale noden
• De betrokken partijen aanspreken en uitnodigen voor overleg
2.Vertaler van het onderwijsaanbod, de leerlijnen en inhouden uit diverse leerdomeinen, rekening houdend met de specifieke onderwijsnoden van de leerlingen
• Iedere individuele leerling in de groep erkennen en betrekken bij de activiteiten
• Op zoek gaan naar het kind achter het ‘label’
• Spontaan in interactie gaan met alle leerlingen, hoe verschillend zij ook zijn
• Het recht erkennen op individualisering van de aanpak bij leer-, gedrags- en ontwikkelingsverschillen in de klasgroep
• Kennis hebben van volgsystemen.
• Objectief observeren in verschillende situaties en op verschillende ontwikkelingsdomeinen.
• Herkennen van grote verschillen tussen kinderen
• Zich bewust zijn van de nood aan aanpassingen bij grote verschillen tussen leerlingen
• Lezen van de ondersteuningsvragen als indicaties voor aanpassingen van het klasaanbod
• Differentiatiemaatregelen tav de individuele leerlingen hanteren.
• Het belang kennen van communicatie en interactie voor de sociale en cognitieve ontwikkeling
• Geen pestgedrag tolereren in de klas- of schoolgroep
• Werk maken van verbondenheid in de klas
• Waarderen van spontane interacties en open communicatie tussen leerlingen
• Bevragen van de ouders en ondersteuners naar verbetering van de communicatiemogelijkheden
• Bereid zijn het tempo, het aanbod en de instructie aan te passen aan de individuele verwerkingsmogelijkheden van de leerling met speciale noden
• Verkennen en toetsen van kleine aanpassingen van het programma aan de noden van de leerling
• Zich bewust zijn van de nood aan afstemming van een geïndividualiseerd aanbod op het groepsprogramma, met het oog op aansluiting bij de klasgroep
3. Partner van ouders, leerlingen en een ruim team van betrokkenen uit de omgeving van de leerling met specifieke onderwijsnoden, vanuit een maatschappelijke verbondenheid
• Opkomen voor kwetsbare leerlingen
• Bevragen van collega’s naar procedures voor samenwerking
• Herkennen van problematische opvoedingssituaties
• Openstaan voor vragen en bekommernissen van alle partijen rond leerlingen met specifieke onderwijsnoden
• Een brede kijk hebben op factoren die tot problematische opvoedingssituaties kunnen leiden
• Op de hoogte zijn van de maatschappelijke structuren van achterstelling
• (In)formele contacten met alle ouders kunnen aangaan.
• Bewust zijn van de risico- en beschermende factoren van de betrokken partijen.
• Zich informeren over betekenisvolle relaties voor de leerling
• Bereid zijn tot langdurige samenwerking
• Zich informeren over de rol van paramedici, vakcollega’s, ondersteuners en andere professionelen in de begeleiding van leerlingen met speciale noden
• Oog hebben voor de aanvaardings- en verwerkingsprocessen bij leerlingen, ouders en familie
4. Coach van collega’s en coördinator van beleidsondersteunende maatregelen bij de implementatie van het planmatig handelen op klas- en schoolniveau
• De expertise van anderen (h)erkennen
• Informatieve vragen stellen over de onderwijspraktijk en –ervaringen van anderen
• Delen van ervaringen uit de eigen onderwijspraktijk
• De onderwijspraktijk observeren in meerdere scholen
• Een ondersteunende rol opnemen in schoolprojecten die onderwijsvernieuwing en visie-ontwikkeling nastreven
• Bestaan en belang van een schoolcultuur onderkennen
5. Zichzelf sturende en geëngageerde persoon die voortdurend leert uit eigen en andersmans ervaringen en uit meerdere bronnen
• Zich aangesproken en betrokken voelen wanneer informatie over zorgbreed werken op leerling-, klas- of schoolniveau in de actualiteit is.
• De noodzaak erkennen van open communicatie rond het eigen handelen als middel tot leren in de praktijk.
• Zich bewust zijn van zijn handelingsverlegenheid t.a.v. specifieke zorgnoden op leerling-, klas- en schoolniveau.
• Geloven in het eigen aandeel in de ontwikkeling van het zorgbrede werk op leerling-, klas- en schoolniveau.
• De eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid t.a.v. specifieke zorgnoden op leerling-, klas- en schoolniveau zien.
Leerresultaten
1. Planmatig begeleider van leerlingen met specifieke onderwijsnoden
1.1. Een positieve grondhouding bezitten met betrekking tot de mogelijkheden en toekomstkansen van de leerlingen
Geloof tonen in ontwikkelingskansen van iedere leerling.
Verdedigen van het recht op persoonlijke ontwikkeling en de ontplooiingskansen van ieder kind.
Actief op zoek gaan naar ontwikkelingskansen via observatie, interactie en via gebruik van beschikbare hulpmiddelen.
1.2. Gegevens verzamelen, selecteren en ethisch correct hanteren als basis voor een goede beeldvorming van de leerling en herkenning van zijn noden
Benoemen van signalen van leer-, gedrags- of ontwikkelingskansen en -problemen bij de leerling.
Leerlingen kritisch en gedetailleerd observeren over een langere periode.
Herkennen en benoemen van kansen en problemen in de brede context.
Actief op zoek gaan naar informatie om zich een totaalbeeld te kunnen vormen van een leerling met een specifieke ondersteuningsvraag.
Kennis bezitten van handelingsgerichte diagnostiek, diagnostische instrumenten en hun toepassingen.
Gebruik maken van diagnostische gegevens, observaties en informatie uit de brede context (schoolloopbaan, gezin, ruime omgeving).
Gebruik maken van kennis van specifieke ondersteuningsvragen en maatschappelijke achterstellingmechanismen als duiding en als achtergrondinformatie.
Selecteren van de meest relevante gegevens als basis voor een voorlopige beeldvorming van de leerling.
Rapporteren van relevante gegevens die kunnen bijdragen in de beeldvorming.
In overleg hypothesen kunnen formuleren omtrent de oorzaken en de aard van grote leer-, gedrags- of ontwikkelingsverschillen bij individuele leerlingen, rekening houdend met alle beschikbare gegevens.
De ondersteuningsvraag steeds verder verfijnen, rekening houdend met het kind in zijn context, incl. beperkende en beschermende factoren.
Ondersteuningsvragen kunnen afleiden uit de beeldvorming.
1.3. Individuele doelen formuleren en gebruiken als basis voor de planning, uitvoering en opvolging van de begeleiding en het onderwijs van de leerling met speciale noden
In overleg en op basis van een ondersteuningsvraag relevante doelen selecteren, uit ondermeer de “eindtermen” en de ontwikkelingsdoelen, rekening houdend met een breed toekomstperspectief van de leerling en met de gegeven context.
In overleg prioritaire doelen koppelen aan de ondersteuningsvraag, op individueel niveau, gelinkt aan de doelen op groepsniveau.
1.4. Coördineren van het planmatig handelen ten aanzien van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften
De verschillende fasen uit het proces van handelingsplanning kennen en hanteren met een voortdurende bijsturing en verfijning van elk van de stappen (beeldvorming, prioritaire doelen bepalen, strategie bepalen, uitvoering en evaluatie).
Heldere en inzichtelijke afspraken maken met meerdere partijen die betrokken zijn bij de opvolging van de leerling.
Op klassenraden en bij informeel overleg een correcte en gepaste formulering weergeven van de specifieke onderwijsnoden, de mogelijkheden en beperkingen van de leerlingen en de afspraken rond de aanpak en de opvolging hiervan.
De voorbereiding van een leerlingbespreking op zich nemen.
Het planmatig werken verantwoorden in een dossier, dat de beeldvorming, de doelen, de aanpak en de opvolging weergeeft.
Het verslag van een leerlingbespreking schrijven.
2. Vertaler van het onderwijsaanbod, de leerlijnen en inhouden uit diverse leerdomeinen, rekening houdend met de specifieke onderwijsnoden van de leerlingen
2.2. Diversiteit breed observeren en in kaart brengen
Analyseren van objectief verzamelde gegevens in verschillende situaties en op verschillende ontwikkelingsdomeinen.
Hanteren van observatiemethoden in schoolcontext.
2.3. Differentiëren van het aanbod en de aanpak, op basis van de leer-, gedrag- en ontwikkelingsverschillen in de groep
Lezen van de ondersteuningsvragen als indicaties voor aanpassingen van het klasaanbod.
Een brede waaier aan differentiatievaardigheden hanteren en gevarieerd inzetten.
Soepel omgaan met differentiatiemaatregelen (incl. pre-teaching, tutoring...).
Differentiëren in instructie en verwerking in functie van de noden van de leerlingen.
Moeilijk gedrag van een groep begrijpen in een gegeven context.
De eigen begeleidingsstijl aanpassen aan grote verschillen in gedrag.
3. Partner van ouders, leerlingen en een ruim team van betrokkenen uit de omgeving van de leerling met specifieke onderwijsnoden, vanuit een maatschappelijke verbondenheid
3.1. In de samenwerking model staan voor een realistische en emancipatorische begeleiding
Dromen en toekomstplannen beluisteren die ouders voor hun kinderen koesteren.
Erkennen en waarderen van het geloof dat ouders tonen in de mogelijkheden van hun kind.
Een positieve kijk hebben op de eigen inbreng van ouders en leerlingen.
In het schoolteam opkomen voor de mening van de ouders en de leerling.
De kansen om ouders en leerlingen weerbaar te maken tegen achterstelling, zien en benutten.
Informatie kennen en ter beschikking stellen omtrent schooleigen procedures, netwerken en andere vormen van ondersteuning.
5. Zichzelf sturende en geëngageerde persoon die voortdurend leert uit eigen en andermans ervaringen en uit meerdere bronnen.
5.1. Bereid zijn zich voortdurend te informeren en bij te scholen( mbt zorgbreed werken op leerling-, klas- en schoolniveau).
Actief op zoek gaan naar actuele informatie over zorgbreed werken op leerling-, klas- of schoolniveau via literatuur en bijscholing.
5.2. Bevragen, overleggen en voortdurend bijsturen van het eigen handelen.
Vanuit introspectie over eigen biografie, referentiekader en normen zich inleven en respect tonen voor anderen.
Voortdurend bevragen van het eigen handelen t.a.v. alle leerlingen via mentoring en intervisie.
Het eigen aandeel zien in het tot stand komen van moeilijk of positief gedrag van de leerlingen.
Open staan voor en aanvaarden van collegiale ondersteuning.
Handelen in voortdurend overleg, open voor tips en kritische bemerkingen van andere partijen.
De expertise van anderen integreren in het eigen functioneren.
Handelen vanuit een maatschappijgericht verantwoordelijkheidsgevoel t.a.v. specifieke zorgnoden op leerling-, klas- en schoolniveau.