1. IDEOLOGIEÊN EN STRUCTUREN
1.1 EEN KRITISCHE KIJK OP ONTWIKKELINGSTHEORIEËN
Analyse van het concept ontwikkeling en van de praktijk en de historiek van de ontwikkelingssamenwerking.
Een kritische kijk vanuit een intercultureel/ interdisciplinair perspectief op de heersende ontwikkelingstheorieën. Verklaring van het etnocentrisme als algemeen verschijnsel en als kenmerk van ontwikkelingssamenwerking.
1.2 DE INTERNATIONALE INSTELLINGEN EN NOORD-ZUID VERHOUDINGEN
· Een overzicht van het aandeel van Zuid en Noord in wereldbevolking, wereldhandel, wereldinkomen.
· Een overzicht van de handelsstromen en financiële stromen.
· Bespreking van het belang van geopolitieke verhoudingen.
· Een overzicht van belangrijke trends die zich de jongste jaren sterk hebben doorgezet, zoals: globalisering, differentiëring binnen de groep derdewereldlanden, enz…
· Wegwijs raken in het instrumentarium: Internationale instellingen zoals het IMF, de VN, de Wereldbank, de nieuwe Wereldhandelsorganisatie, grote transnationale bedrijven...
· Zicht krijgen op voor- en nadelen van structurele aanpassingsprogramma's; het al dan niet hanteren van sociale clausules; de discussie rond criteria i.v.m. duurzame ontwikkeling.
1.3 De argumenten van de antiglobalisten
Deze lezing wil tegelijk een breed en tegelijk diepgaand inzicht geven in de argumentatie van deze relatief nieuwe sociale tegenbeweging. Vermits het gaat om een lappendeken van oude sociale bewegingen (vakbonden en allerlei antikapitalistische groeperingen) en nieuwe elementen (niet-goevernementele organisaties, mensenrechtenactivisten, migrantenorganisaties, religieuze groepen enz.), is een eenduidige argumentatie zo goed als onmogelijk. Ook inhoudelijk zijn de argumenten bijzonder heterogeen, gaande van karikaturale aanvallen op 'de macht van het kapitaal' (Klein, 2000) over gesofisticeerde filosofische traktaten (Hardt & Negri, 2000) tot genuanceerde analyses (Mittelman, 2000). In deze lezing proberen we vooreerst te omschrijven wat die mondiale tegenbeweging verstaat onder globalisering en wat ze als nieuw beschouwt in een proces dat vijf eeuwen geleden begon met de expansie van de westerse dominantie en de daaropvolgende ontplooiing van het kapitalisme 'zonder grenzen'. Voorts bekijken we de grote thema's rond de vermeende gevolgen van de globalisering: toenemende armoede en uitsluiting te midden van toegenomen wereldwelvaart, toenemende politieke onmacht tegenover economische machtsconcentratie, toenemende roofbouw op een eindig milieu door de mythe van de oneindige groei, en tenslotte de implicaties voor lokale culturen en zingevingssystemen. Tenslotte gaan we in op een aantal mogelijke antwoorden van dit proces van globalisering en zijn tegenbeweging.
1.4 BEELD OP HET ZUIDEN: DE ERVARING VAN TWEE JAREN MO
In de wereld van vandaag worden veel verschillende strategieën ontwikkeld om de bedreigingen van de globalisering het hoofd te bieden, en tegelijk de mogelijkheden ervan optimimaal te benutten. Eén van die strategieën is het benadrukken van de diversiteit aan culturen en van de onherleidbaarheid van die diversiteit tot de commerciële eenheidscultuur die de globalisering volgens velen produceert. Een andere bestaat erin om de (eveneens geglobaliseerde) informatiekanalen te bewerken, de bevolking te voorzien van eerlijke informatie, vaak tegen de stroom in van het snelle, steeds selectieve, doorgaans spectaculaire en vaak onjuiste beeld dat de media ons voorschotelen. Met andere woorden, te werken aan beeldvorming.
1.5 ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN ONDERWIJS: export van een cultureel reproductiesysteem?
Dat de principes en/of structuren van het Westerse onderwijssysteem—het weze in een Angelsaksische dan wel Franse, Spaanse, Portugese, Belgische of Nederlandse variant—een bijzonder brede en steeds diepere verspreiding kennen over praktisch de gehele wereld zal door weinigen worden betwist. Minder eensgezind is men het doorgaans over de verklaringen voor, en, vooral, de implicaties en precieze betekenis van deze blijkbaar succesvolle verspreiding en expansie. Appreciaties van deze ‘educatieve globalisering’ variëren dan ook van uiterst positief tot uiterst negatief: terwijl heel wat analyses de bijdrage van deze onderwijsexpansie tot economische, sociale en politieke ‘ontwikkeling’ van het Zuiden in de verf zetten, zien anderen nieuwe vormen van internationale afhankelijkheidsrelaties opduiken en gewagen van een ‘cultureel imperialisme’. In deze lezing gaan we wat dieper in op de historische rol en mogelijke bijdrage van de internationale (ontwikkelings)samenwerking in het onderwijsbeleid van landen in het Zuiden. We bekijken de evolutie en praktijk van meer dan vier decennia ontwikkelingssamenwerking in de sector onderwijs, polsen naar het gedachtegoed—politiek, economisch, sociaal, cultureel—dat deze inspanningen onderbouwt, en staan stil bij de voornaamste actoren, structuren en processen, steeds bevragend welk mens- en maatschappijbeeld men met deze samenwerking voor ogen heeft (gehad). Tenslotte trachten we onze inzichten te toetsen aan concepten en theoretische inzichten aangereikt door internationaal vergelijkend onderzoek van onderwijssystemen.
2. ONTWIKKELINGSSAMENWERKING IN DE PRAKTIJK
2.1 Lokale besturen: partners in ontwikkeling?
Steeds meer komt de eigen rol van lokale besturen op de voorgrond in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Het sluit aan bij de wereldwijde tendens naar decentralisering: in Latijns Amerika, in Oost- en Centraal Europa en andere delen van de wereld werden de afgelopen jaren lokale verkiezingen georganiseerd en werden lokale besturen in het zadel geholpen. Deze jonge besturen worstelen met tal van problemen en zijn vaak ‘vragende partij’ voor samenwerking en ondersteuning. Kunnen Belgische steden en gemeenten hierin een rol spelen? En zo ja, wat voor een rol zou dat zijn en hoe pakt men dat dan aan in de praktijk?
2.2 participatie, civiele maatschappij en de rol van de wereldbank
De PRSP (Poverty Reduction Strategy Paper) en de eraan verbonden participatie conditie geeft een indicatie van het enthousiasme en het geloof waarmee donoren de civiele maatschappij in het Zuiden omhelzen als een nieuwe actor die een positieve invloed kan uitoefenen op de democratie en de economische ontwikkeling. Deze lezing wilt een genuanceerd beeld geven met betrekking tot de beperkingen en de mogelijkheden van de civiele maatschappij in het bewerkstelligen van politieke en economische vooruitgang in een ontwikkelingscontext. In eerste instantie lijkt het belangrijk om het concept civiele maatschappij onder de loep te nemen en te ontleden in zijn historische, westerse context. De verbanden met democratie en economische ontwikkeling worden duidelijk gemaakt aan de hand van theoretische referentiekaders en concreet cross-nationaal onderzoek (Inglehart, Putnam). Vervolgens verschuiven we de focus van analyse naar het Zuiden en gaan na in welke mate de situatie, rol, historiek van de civiele maatschappij in ontwikkelingslanden afwijkt van de ‘klassieke’ theorieën. De cases en illustraties uit het Zuiden tonen duidelijk aan dat er heel wat verschillen zijn tussen het Noorden en het Zuiden als het gaat om de evolutie, de structuur en de werking van de civiele maatschappij. In een aantal gevallen lijken participatie en civiele maatschappij zelfs haaks te staan op politieke en economische vooruitgang.
2.3 HET PERSPECTIEF VAN EEN NGO
De Niet Gouvernementele Organisaties (NGO’s) kennen in Vlaanderen een traditie die teruggaat tot de jaren 1960, toen gangbare paradigma’s omtrent ontwikkeling nog sterk getekend waren door een optimistisch vooruitgangsgeloof en ontwikkelingssamenwerking uitging van caritatieve beweegredenen en zich richtte op infrastructuur en technische hulp.
Gaandeweg wilde men met die samenwerking meer structurele doelstellingen bereiken. Meer en meer ging het erom de diepere oorzaken van armoede in het Zuiden aan te pakken. De logische gevolgtrekking was dat NGO’s hoe langer hoe meer actief werden op het politieke beleidsvlak en ook in het Noorden campagnes opzetten om de bevolking te sensibiliseren rond de ontwikkelingsthematiek. Een derdewereldbeweging was ontstaan (zie ook les Jean Bossuyt).
We gaan in gesprek met één van die NGO’s, Broederlijk Delen, en bevragen haar traditie en visie omtrent ontwikkelingssamenwerking. Welke is haar eigenheid, en hoe weet zij die te bewaken in de samenwerkingsprojecten met het Zuiden –de partnerwerking— zowel als in haar politieke lobbywerk en sensibiliseringstrajecten?
2.4 De cooperant in de schijnwerper: welke rol, welke bijdrage, welke toegevoegde waarde, welke toekomst?
2.5 ervaringen van het INITIATIEF ‘mobile school’
Daar rijdt de mobiele school.
De katalysator tussen kind en maatschappij,
op de straat,
als een heuse machine,
niet hoog technologisch,
maar hoog menselijk,
ontworpen en gebouwd als een instrument om te helpen groeien,
groeien in eigenwaarde.
Om te laten inzien dat er bruggen zijn,
mensen die hen respecteren.
Om te tonen dat ze dingen kunnen,
dat ze rechten hebben.
Om te tonen dat ze mensen zijn!
3. HEEFT ONTWIKKELINGSSAMENWERKING NOG EEN TOEKOMST?
3.1 DE MIDLIFECRISIS VAN DE DERDEWERELDBEWEGING
De NGO-sector bestaat ongeveer 40 jaar, en de roep om het eigen derdewereld-huis te renoveren klinkt steeds luider. De kloof tussen de grote NGO-ambities (structurele armoedebestrijding, mensenrechten, duurzame ontwikkeling) en de werkelijkheid op het terrein lijkt toe te nemen in onze geglobaliseerde wereld. Om reële invloed uit te oefenen op de machtsprocessen die onderontwikkeling in stand houden, heeft de NGO sector nood aan nieuwe strategieen en organisatievormen Zo kan het niet langer dat NGOs zo weinig investeren in studiewerk geïnvesteerd en na veertig jaar nog steeds moeite hebben om onderling samen te werken. We gaan op zoek naar een aantal mogelijke pistes voor de toekomst, bekijken kritisch de benaming ‘derdewereldbeweging’; door de globalisering en internationalisering kàn de derde wereld immers niet meer als apart probleem beschouwd worden.
Als iedereen ervan overtuigd is dat de hoofdtaak erin bestaat om meer rechtvaardige verhoudingen en regels op wereldschaal te creëren, dan moeten de NGO’s zich daar ook prioritair mee bezighouden. Dat betekent minder aandacht voor projecten in het Zuiden, en meer investeren in alliantievormen om politieke hervormingen af te dwingen.