Eindcompetentie
STAGE I
Deze beperkte stage van 6 dagen richt zich vooral naar algemene competenties en algemene beroepsgerichte competenties die verworven worden op eender welke werkplaats. De stage omhelst vooral louter uitvoerende werkervaring, in eender welke context.
1.A. Als informatiebeheerder kan de jonge professional met de gepaste ICT tools eventueel meertalige gegevens efficiënt verzamelen, verwerken tot in beroepscontext direct bruikbare informatie, die informatie beheren en doen doorstromen naar anderen.
1. De student verzamelt informatie die nodig is om zijn werk naar behoren uit te voeren en verwerkt deze op het beperkte niveau dat van de stagementor of leidinggevende verwacht wordt.
2. De student vervult alle taken voldoende zelfstandig, gaat eerst zelf op zoek naar oplossingen en neemt dan eventueel zelf initiatief om vragen te stellen aan de stagementor. De begeleiding van de mentor beperkt zich eerder tot het geven van advies om taken nog efficiënter of op een andere manier te doen. De mentor vertrouwt de student en het afgeleverde werk van de student.
5.A. Als kwaliteitsbewaker kan de jonge professional bij de uitoefening van de verschillende beroepsrollen instaan voor de kwaliteit van zijn eigen werkuitvoering.
1. De student zorgt voor een voldoende kwaliteit van het afgeleverde werk. De student controleert zijn werk goed, maakt geen echte fouten meer. Hij/zij ziet werk liggen.
2. De student vat een taak zelfstandig aan en werkt deze af, verantwoordt zijn eigen aanpak.
3. De student haalt de gestelde deadlines, houdt zich aan de afspraken.
4. De student werkt goed in teamverband en is voldoende communicatief.
5. De student gedraagt zich in alle contacten beleefd, tactvol en met stijl.
STAGE II
In deze stage van 21 werkdagen werkt de student als meertalige (!) management assistant, secretaresse, adminstratief bediende of gelijkaardige functie en bereikt de volgende competenties:
1. BEROEPSROL: INFORMATIEBEHEERDER
1.A. Als informatiebeheerder kan de jonge professional met de gepaste ICT-tools meertalige (E, F en/of D)gegevens efficiënt verzamelen, verwerken tot in beroepscontext direct bruikbare informatie, die informatie beheren en doen doorstromen naar anderen.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant:
1.1. de voor een opdracht vereiste meertalige gegevens efficiënt kan verzamelen vanuit betrouwbare, relevante bronnen (ook multimedia-informatie);
1.2. kan interpreteren welke informatie essentieel is om interne en externe bedrijfsprocessen probleemloos te laten verlopen;
1.3. zelfstandig deze geselecteerde gegevens kan verwerken tot direct bruikbare informatie. Bij die verwerking kan hij de informatie analyseren, structureren, synthetiseren en presenteren met de daarvoor gepaste software;
1.4. de verwerkte informatie kan beheren zodat die door alle rechthebbenden snel en efficiënt kan teruggevonden en geraadpleegd worden (archiefbeheer); hij heeft daarbij voldoende oog voor de beveiliging van digitale informatie;
1.5. de verwerkte informatie kan laten doorstromen naar anderen, lacunes in de informatie en in de doorstroming ervan kan onderkennen, ze kan rapporteren en helpen oplossen.
2. BEROEPSROL: COMMUNICATOR
2.A. Als meertalige communicator toont de jonge professional aan dat hij via de geijkte kanalen een boodschap in verschillende talen zowel mondeling als schriftelijk aan de juiste doelgroep kan doorgeven; die boodschap bevat accurate, duidelijke, (qua vormgeving) aantrekkelijke informatie, aangepast aan de specifieke doelgroep. Hij kan voor opvolging zorgen indien nodig.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant in het Nederlands, Frans en Engels en in meerdere of mindere mate in het Duits, met respect voor de huisstijl van de beroepsomgeving:
2.1. de telefoon op gepaste manier kan aannemen en afhandelen en op een gepaste en correcte manier meertalige berichten kan noteren en/of doorgeven via de telefoon;
2.2. op een gepaste manier interne en externe, formele en informele gesprekken kan voeren (klankbordfunctie);
2.3. correcte rapporten, memo’s, verslagen, formulieren kan opstellen/redigeren;
2.4. externe correspondentie kan opnemen, uitwerken, bewerken, zelf opstellen;
2.5. brieven en niet-technische, korte teksten kan vertalen en/of de vertaling verbeteren;
2.6. constructief kan deelnemen aan vergaderingen;
2.7. de voorbereidende stukken voor de vergadering kan opstellen, tijdens de vergadering snel en efficiënt kan notuleren en nadien het verslag van de vergadering kan maken;
2.8. bezoekers kan verwelkomen, doorverwijzen en/of zelf te woord staan, aankondigen en/of voorstellen;
2.9. interne en externe contacten, zowel van zichzelf als van de leidinggevende kan onderhouden;
2.10. anderen bij de meertalige interne en externe communicatie op gebied van taal kan adviseren;
2.11. beroepsspecifieke informatie, ideeën, problemen en oplossingen kan communiceren zowel aan specialisten als aan leken.
3. BEROEPSROL: ORGANISATOR/COÖRDINATOR
3.A. Als organisator/coördinator kan de jonge professional volgens de basisregels van projectmanagement elke nieuwe beroepsspecifieke opdracht analyseren en planmatig aanpakken en oplossen.
3.B. Hij kan daarvoor werkbare procedures opstellen: voor zichzelf, voor medewerkers, voor de leidinggevende en op die manier ook het doelgerichte, planmatige handelen bij anderen bevorderen.
3.C. De jonge professional kan zijn werk in tijd plannen, prioriteiten stellen, deadlines halen, ook als hij onder (zware) stress staat.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant:
3.1. op gepaste manier het secretariaat kan organiseren zodat alle dagelijkse (administratieve) activiteiten (zoals postafhandeling, taak- en lokaalverdeling, kasboek, onthaal …) stipt, vlot en correct afgehandeld worden;
3.2. de (digitale) agenda’s van anderen accuraat en op gepaste manier kan beheren: afspraken kan vastleggen en opvolgen, planning en acties van leidinggevenden kan bewaken;
3.3. op gepaste manier vergaderingen kan organiseren, van voorbereiding over logistieke ondersteuning tot opvolging ervan;
3.4. op gepaste manier met een vooraf bepaald budget een project (een zakenbijeenkomst, een zakenreis, een congres/conferentie, een evenement) logistiek kan ondersteunen, voorbereiden of zelf organiseren.
4. BEROEPSROL: BELEIDSADVISEUR/ONDERNEMER
4.A. Als beleidsadviseur/ondernemer kan de jonge professional de visie, strategie van het management begrijpen, de draagwijdte ervan vatten zodat hij de implementatie ervan adequaat kan ondersteunen.
4.B. Hij kan een advies formuleren en verantwoorden op basis van beroepsgebonden informatie en zo bijdragen tot de beleidsvoering.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant:
4.1. het management advies kan geven over de implementatie van het beleid op gebied van informatieverwerving, -verwerking en -beheer, op gebied van interne en externe communicatie van informatie en op gebied van organisatie;
4.2. het hem toebedeelde budget (secretariaatsbudget, budget voor organisatie evenement …) goed kan beheren: uitgaven controleren en nodige documenten, facturen correct afhandelen;
4.3. eenvoudige leidinggevende taken kan uitvoeren: een werkplanning opmaken, een vergadering leiden en doelgericht handelen bij anderen bevorderen;
4.4. klantgericht kan handelen en de klantgerichtheid kan bewaken.
5. BEROEPSROL: KWALITEITSBEWAKER
5.A. Als kwaliteitsbewaker kan de jonge professional bij de uitoefening van de verschillende beroepsrollen instaan voor de kwaliteit van zijn eigen werkuitvoering.
5.B. Als kwaliteitsbewaker kan de jonge professional bij de uitoefening van de verschillende beroepsrollen een bijdrage leveren tot het verbeteren van de kwaliteit van zijn beroepsomgeving.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant:
5.1. de kwaliteitszorg integraal kan toepassen: hij kan de effectiviteit en de efficiëntie van zijn plannen sturen, controleren, bijsturen en zelf tot nieuwe inzichten en procedures komen (PDCA). Hij controleert daarbij voortdurend input (gegevens bij start), throughput (proces) en output (resultaten);
5.2. een kwaliteitsvolle redenering kan opbouwen, waarbij hij rekening houdt met beroepsspecifieke inzichten, ervaringen, bevindingen en gewoonten;
5.3. het eigen functioneren kritisch kan evalueren en eventueel bijsturen. Op basis van deze reflectie streeft hij ook naar een verdere (levenslange) ontwikkeling van de eigen competenties;
5.4. nieuwe ontwikkelingen in het werkveld kan volgen, zich eigen maken, en op basis daarvan innoverende voorstellen kan doen;
5.5. een breed gamma aan concrete beroepsspecifieke problemen met creativiteit en flexibiliteit kan oplossen;
5.6. kan inschatten wanneer een beroep gedaan moet worden op externe deskundigheid om de gewenste kwaliteit te halen;
5.7. goed kan inschatten in hoeverre hij de werkuitvoering volledig zelfstandig kan en mag afhandelen, hoeveel initiatief hij zelf kan en mag nemen en ook de impact van zijn initiatief goed kan inschatten;
5.8. zelfstandig een taak kan aanvatten en afwerken, zelfstandig over het proces en de resultaten kan rapporteren; zijn eigen aanpak kan verantwoorden;
5.9. taken kan uitvoeren met aandacht voor alle deelelementen, hoe klein ook, zodat hij een hoge mate van correctheid en volledigheid in gegevens en procedures bereikt.
5.10. een bijdrage kan leveren tot de kwaliteit van relaties met alle stakeholders van zijn beroepsomgeving doordat hij zich gemakkelijk kan inleven in de anderen en van daaruit klantgericht kan denken en handelen. Hij kan goed inschatten welke informatie aan wie doorgegeven kan worden;
5.11. in een (multicultureel, multidisciplinair) team een constructieve inbreng kan hebben met respect voor de inbreng van de anderen;
5.12. ethische, deontologische of maatschappelijke vragen in zijn beroepscontext kan onderkennen en hierbij een beredeneerd standpunt kan innemen.
De student beheerst bovenstaande competenties in een mate die van een beginnende professional verwacht mag worden. Dit wil vooral het volgende zeggen:
De student controleert zijn werk goed, maakt geen echte fouten meer. Hij/zij ziet werk liggen.
De student vervult alle taken voldoende zelfstandig, gaat eerst zelf op zoek naar oplossingen en neemt dan eventueel zelf initiatief om vragen te stellen aan de stagementor. De begeleiding van de mentor beperkt zich eerder tot het geven van advies om taken nog efficiënter of op een andere manier te doen. De mentor vertrouwt de student en het afgeleverde werk van de student.
De student haalt de gestelde deadlines, houdt zich aan de afspraken.
De student werkt goed in teamverband en is voldoende communicatief t.o.v. interne en externe klanten.
De student gedraagt zich in alle contacten beleefd, tactvol en met stijl.
De student onderneemt zelf actie om voortdurend bij te leren in functie van leerdoelen die hij/zij zichzelf heeft gesteld.
De student reflecteert op ervaringen en verruimt op die manier zijn professioneel zelfinzicht.
STAGE III
Tijdens deze stage van 18 werkdagen werkt de student als management assistant, secretaresse, administratief bediende of een gelijkaardige functie waarin onderstaande competenties bereikt worden. De student gebruikt daarbij het Nederlands. Het gebruik van vreemde talen is in deze stage niet verplicht, maar het mag uiteraard wel.
1. BEROEPSROL: INFORMATIEBEHEERDER
1.A. Als informatiebeheerder kan de jonge professional met de gepaste ICT-tools eventueel meertalige gegevens efficiënt verzamelen, verwerken tot in beroepscontext direct bruikbare informatie, die informatie beheren en doen doorstromen naar anderen.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant:
1.1. de voor een opdracht vereiste, eventueel meertalige gegevens efficiënt kan verzamelen vanuit betrouwbare, relevante bronnen (ook multimedia-informatie);
1.2. kan interpreteren welke informatie essentieel is om interne en externe bedrijfsprocessen probleemloos te laten verlopen;
1.3. zelfstandig deze geselecteerde gegevens kan verwerken tot direct bruikbare informatie. Bij die verwerking kan hij de informatie analyseren, structureren, synthetiseren en presenteren met de daarvoor gepaste software;
1.4. de verwerkte informatie kan beheren zodat die door alle rechthebbenden snel en efficiënt kan teruggevonden en geraadpleegd worden (archiefbeheer); hij heeft daarbij voldoende oog voor de beveiliging van digitale informatie;
1.5. de verwerkte informatie kan laten doorstromen naar anderen, lacunes in de informatie en in de doorstroming ervan kan onderkennen, ze kan rapporteren en helpen oplossen.
2. BEROEPSROL: COMMUNICATOR
2.A. Als (meertalige) communicator toont de jonge professional aan dat hij via de geijkte kanalen een boodschap in verschillende talen zowel mondeling als schriftelijk aan de juiste doelgroep kan doorgeven; die boodschap bevat accurate, duidelijke, (qua vormgeving) aantrekkelijke informatie, aangepast aan de specifieke doelgroep. Hij kan voor opvolging zorgen indien nodig.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant in het Nederlands, Frans en Engels en in meerdere of mindere mate in het Duits of Spaans, met respect voor de huisstijl van de beroepsomgeving:
2.1. de telefoon op gepaste manier kan aannemen en afhandelen en op een gepaste en correcte manier meertalige berichten kan noteren en/of doorgeven via de telefoon;
2.2. op een gepaste manier interne en externe, formele en informele gesprekken kan voeren (klankbordfunctie);
2.3. correcte rapporten, memo’s, verslagen, formulieren kan opstellen/redigeren;
2.4. externe correspondentie kan opnemen, uitwerken, bewerken, zelf opstellen;
2.5. brieven en niet-technische, korte teksten kan vertalen en/of de vertaling verbeteren;
2.6. constructief kan deelnemen aan vergaderingen;
2.7. de voorbereidende stukken voor de vergadering kan opstellen, tijdens de vergadering snel en efficiënt kan notuleren en nadien het verslag van de vergadering kan maken;
2.8. bezoekers kan verwelkomen, doorverwijzen en/of zelf te woord staan, aankondigen en/of voorstellen;
2.9. interne en externe contacten, zowel van zichzelf als van de leidinggevende kan onderhouden;
2.10. anderen bij de meertalige interne en externe communicatie op gebied van taal kan adviseren;
2.11. beroepsspecifieke informatie, ideeën, problemen en oplossingen kan communiceren zowel aan specialisten als aan leken.
3. BEROEPSROL: ORGANISATOR/COÖRDINATOR
3.A. Als organisator/coördinator kan de jonge professional volgens de basisregels van projectmanagement elke nieuwe beroepsspecifieke opdracht analyseren en planmatig aanpakken en oplossen.
3.B. Hij kan daarvoor werkbare procedures opstellen: voor zichzelf, voor medewerkers, voor de leidinggevende en op die manier ook het doelgerichte, planmatige handelen bij anderen bevorderen.
3.C. De jonge professional kan zijn werk in tijd plannen, prioriteiten stellen, deadlines halen, ook als hij onder (zware) stress staat.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant:
3.1. op gepaste manier het secretariaat kan organiseren zodat alle dagelijkse (administratieve) activiteiten (zoals postafhandeling, taak- en lokaalverdeling, kasboek, onthaal …) stipt, vlot en correct afgehandeld worden;
3.2. de (digitale) agenda’s van anderen accuraat en op gepaste manier kan beheren: afspraken kan vastleggen en opvolgen, planning en acties van leidinggevenden kan bewaken;
3.3. op gepaste manier vergaderingen kan organiseren, van voorbereiding over logistieke ondersteuning tot opvolging ervan;
3.4. op gepaste manier met een vooraf bepaald budget een project (een zakenbijeenkomst, een zakenreis, een congres/conferentie, een evenement) logistiek kan ondersteunen, voorbereiden of zelf organiseren.
4. BEROEPSROL: BELEIDSADVISEUR/ONDERNEMER
4.A. Als beleidsadviseur/ondernemer kan de jonge professional de visie, strategie van het management begrijpen, de draagwijdte ervan vatten zodat hij de implementatie ervan adequaat kan ondersteunen.
4.B. Hij kan een advies formuleren en verantwoorden op basis van beroepsgebonden informatie en zo bijdragen tot de beleidsvoering.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant:
4.1. het management advies kan geven over de implementatie van het beleid op gebied van informatieverwerving, -verwerking en -beheer, op gebied van interne en externe communicatie van informatie en op gebied van organisatie;
4.2. het hem toebedeelde budget (secretariaatsbudget, budget voor organisatie evenement …) goed kan beheren: uitgaven controleren en nodige documenten, facturen correct afhandelen;
4.3. eenvoudige leidinggevende taken kan uitvoeren: een werkplanning opmaken, een vergadering leiden en doelgericht handelen bij anderen bevorderen;
4.4. klantgericht kan handelen en de klantgerichtheid kan bewaken.
5. BEROEPSROL: KWALITEITSBEWAKER
5.A. Als kwaliteitsbewaker kan de jonge professional bij de uitoefening van de verschillende beroepsrollen instaan voor de kwaliteit van zijn eigen werkuitvoering.
5.B. Als kwaliteitsbewaker kan de jonge professional bij de uitoefening van de verschillende beroepsrollen een bijdrage leveren tot het verbeteren van de kwaliteit van zijn beroepsomgeving.
Dit wil zeggen dat de jonge professional van de Bachelor in Office management, afstudeerrichting Management assistant:
5.1. de kwaliteitszorg integraal kan toepassen: hij kan de effectiviteit en de efficiëntie van zijn plannen sturen, controleren, bijsturen en zelf tot nieuwe inzichten en procedures komen (PDCA). Hij controleert daarbij voortdurend input (gegevens bij start), throughput (proces) en output (resultaten);
5.2. een kwaliteitsvolle redenering kan opbouwen, waarbij hij rekening houdt met beroepsspecifieke inzichten, ervaringen, bevindingen en gewoonten;
5.3. het eigen functioneren kritisch kan evalueren en eventueel bijsturen. Op basis van deze reflectie streeft hij ook naar een verdere (levenslange) ontwikkeling van de eigen competenties;
5.4. nieuwe ontwikkelingen in het werkveld kan volgen, zich eigen maken, en op basis daarvan innoverende voorstellen kan doen;
5.5. een breed gamma aan concrete beroepsspecifieke problemen met creativiteit en flexibiliteit kan oplossen;
5.6. kan inschatten wanneer een beroep gedaan moet worden op externe deskundigheid om de gewenste kwaliteit te halen;
5.7. goed kan inschatten in hoeverre hij de werkuitvoering volledig zelfstandig kan en mag afhandelen, hoeveel initiatief hij zelf kan en mag nemen en ook de impact van zijn initiatief goed kan inschatten;
5.8. zelfstandig een taak kan aanvatten en afwerken, zelfstandig over het proces en de resultaten kan rapporteren; zijn eigen aanpak kan verantwoorden;
5.9. taken kan uitvoeren met aandacht voor alle deelelementen, hoe klein ook, zodat hij een hoge mate van correctheid en volledigheid in gegevens en procedures bereikt.
5.10. een bijdrage kan leveren tot de kwaliteit van relaties met alle stakeholders van zijn beroepsomgeving doordat hij zich gemakkelijk kan inleven in de anderen en van daaruit klantgericht kan denken en handelen. Hij kan goed inschatten welke informatie aan wie doorgegeven kan worden;
5.11. in een (multicultureel, multidisciplinair) team een constructieve inbreng kan hebben met respect voor de inbreng van de anderen;
5.12. ethische, deontologische of maatschappelijke vragen in zijn beroepscontext kan onderkennen en hierbij een beredeneerd standpunt kan innemen.
De student beheerst bovenstaande competenties in een mate die van een beginnende professional verwacht mag worden. Dit wil vooral het volgende zeggen:
De student controleert zijn werk goed, maakt geen echte fouten meer. Hij/zij ziet werk liggen.
De student vervult alle taken voldoende zelfstandig, gaat eerst zelf op zoek naar oplossingen en neemt dan eventueel zelf initiatief om vragen te stellen aan de stagementor. De begeleiding van de mentor beperkt zich eerder tot het geven van advies om taken nog efficiënter of op een andere manier te doen. De mentor vertrouwt de student en het afgeleverde werk van de student.
De student haalt de gestelde deadlines, houdt zich aan de afspraken.
De student werkt goed in teamverband en is voldoende communicatief t.o.v. interne en externe klanten.
De student gedraagt zich in alle contacten beleefd, tactvol en met stijl.
De student onderneemt zelf actie om voortdurend bij te leren in functie van leerdoelen die hij/zij zichzelf heeft gesteld.
De student reflecteert op ervaringen en verruimt op die manier zijn professioneel zelfinzicht.
Inhoud
De student zoekt zelf een stageplaats die aan de vereisten van de opleiding (zie inhoud en competenties bij Stage I, II en III) voldoet. Een volledige stage bestaat uit minstens 45 werkdagen.
Doorheen de stage schrijft de student aan de hand van een duidelijke leidraad vanuit de opleiding een aantal reflecties neer over de ervaringen tijdens de stage.
De student vraagt zelf voor de terugkomdag een feedbackgesprek met de stagementor in het bedrijf aan. De reflecties tijdens deze eerste helft van de stage én de tussentijdse evaluatie die de student van de mentor heeft gekregen, vormen de insteek van de terugkomdag.
Tijdens die terugkomdag worden in groep, onder begeleiding, ervaringen uitgewisseld. Elke student heeft daarnaast een individueel gesprek met de stagebegeleider.
Na de terugkomdag schrijft de student opnieuw een aantal reflecties neer en trekt hij relevante conclusies naar de toekomst toe.
De student krijgt mogelijk ook een onderzoeksopdracht mee vanuit de opleiding. De student wordt onder andere mee ingeschakeld in het PWO-project "Interculturele competentiewijzer. Ontwikkeling van een kwalitatief meetinstrument en VTO-aanbod voor interculturele competenties van leraren en managementondersteuners". In het kader van dit project nemen zij interviews af op hun stagebedrijf van managementondersteuners (en eventueel HR-managers). In deze interviews wordt gepeild naar de vragen, verwachtingen, noden en uitdagingen rond interculturele competenties bij managementondersteuners.
Op het einde van de stage bespreekt de student zijn/haar portfolio met de coach; ze nemen ook samen de eindevaluatie van de stagementor door.
STAGE I
Deze beperkte stage van 6 dagen richt zich vooral naar algemene competenties en algemene beroepsgerichte competenties die verworven worden op eender welke werkplaats. De stage omhelst vooral louter uitvoerende werkervaring, in eender welke context, met eender welke taken.
STAGE II
In deze stage van 21 werkdagen werkt de student als meertalige (!) management assistant, secretaresse, adminstratief bediende of gelijkaardige functie in een meertalige omgeving. Vanuit haar functie legt ze dagelijks contacten in verschillende talen. De student gebruikt minstens 3/4 van de werktijd minstens één andere taal dan het Nederlands nl. Frans, Engels of Duits.
STAGE III
Tijdens deze stage van 18 werkdagen werkt de student als management assistant, secretaresse, administratief bediende of een gelijkaardige functie waarin onderstaande competenties bereikt worden. De student gebruikt daarbij het Nederlands. Het gebruik van vreemde talen is in deze stage niet verplicht, maar het mag uiteraard wel.
Evaluatie
Zie stage I, II en III
Stage I |
Eerste examenkans - deel 1 | Eerste examenperiode (januari) | Portfolio | | 100% | Eerste examenkans - deel 1 | Tweede examenperiode (juni) | Portfolio | | 100% | Eerste examenkans - deel 1 | Derde examenperiode (augustus) | Portfolio | | 100% | Stage II |
Eerste examenkans - deel 1 | Derde examenperiode (augustus) | Portfolio | | 100% | Eerste examenkans - deel 1 | Eerste examenperiode (januari) | Portfolio | | 100% | Eerste examenkans - deel 1 | Tweede examenperiode (juni) | Portfolio | | 100% | Stage |
Eerste examenkans - deel 1 | Derde examenperiode (augustus) | Portfolio | | 100% | Eerste examenkans - deel 1 | Eerste examenperiode (januari) | Portfolio | | 100% | Eerste examenkans - deel 1 | Tweede examenperiode (juni) | Portfolio | | 100% |