Hoofdpagina | Bachelor in de journalistiek

Engels 2


Studiepunten3Creditcontract mogelijkJa
Programmajaar1Examencontract mogelijkJa

Docenten

  • Keller Raoul

Onderwijsvorm

  • Oefensessie
  • Zelfstudie

Begincompetentie

A Luisteren
De leerlingen kunnen:

a) de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze ordenen bij:
- relatief complexe informatieve teksten zoals een verslag, een radio- en tv-nieuwsitem, een documentaire, een interview, een uiteenzetting
- relatief complexe prescriptieve teksten zoals een reclameboodschap, een instructie
- niet al te complexe argumentatieve teksten zoals een discussie, een debat, een betoog

b) de informatie beoordelen bij:
- niet al te complexe informatieve teksten zoals een verslag, een radio- en tv-nieuwsitem, een documentaire, een interview, een uiteenzetting
- niet al te complexe prescriptieve teksten zoals een reclameboodschap, een instructie
- eenvoudige argumentatieve teksten zoals een discussie, een debat, een betoog

c) begrijpen wat een gesprekspartner aanbrengt om een relatief complex rechtstreeks gesprek en een niet al te complex telefoongesprek te kunnen voeren.

d) bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun luistertaak leerstrategieën toepassen die het bereiken van het luisterdoel bevorderen:
- relevante voorkennis i.v.m. de inhoud inzetten en hun kennis tegelijkertijd uitbreiden
- hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden
- het luisterdoel bepalen
- de tekstsoort herkennen
- hypothesen en luisterverwachtingen vormen
- het luistergedrag afstemmen op het luisterdoel
- zich niet laten afleiden als ze in een klankstroom niet alles begrijpen
- belangrijke informatie noteren

e) reflecteren over de eigenheid van de spreektaal. Dit betekent dat ze:
- vertrouwd zijn met elementaire omgangsvormen
- vertrouwd zijn met non-verbaal gedrag
- vertrouwd zijn met de specificiteit van een gesproken tekst (redundantie, onvolledige zinnen, verkorte vormen)
- het taalgebruik van de spreker kunnen inschatten (formeel, informeel, vertrouwelijk) en hieruit conclusies kunnen trekken in verband met de bedoelingen en emoties van de spreker

f) communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze:
- gebruik maken van beeldmateriaal, context, redundantie
- kunnen zeggen dat ze iets niet begrijpen en vragen wat iets betekent
- vragen om langzamer te spreken, om iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets te spellen, iets in andere woorden te zeggen, iets op te schrijven
- zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere begrepen hebben

De leerlingen zijn bereid:
- belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt
- grondig en onbevooroordeeld te luisteren
- luisterconventies te respecteren
- zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker
- ook buiten de klascontext te luisteren naar Engelse teksten


B Lezen
De leerlingen kunnen:

a) het globale onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen, een spontane mening/appreciatie vormen, de gedachtegang volgen, relevante informatie selecteren, de tekststructuur en -samenhang herkennen bij relatief complexe argumentatieve teksten zoals een pamflet, een betoog, een opiniestuk, een lezersbrief

b) de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze ordenen bij:
- relatief complexe narratieve teksten zoals een (reis)verhaal, een reportage
- niet al te complexe argumentatieve teksten zoals een pamflet, een betoog, een opiniestuk, een lezersbrief

c) de informatie beoordelen bij:
- relatief complexe informatieve teksten zoals een folder, een krantenartikel, een recensie, een hypertekst
- relatief complexe prescriptieve teksten zoals een reclameboodschap
- eenvoudige argumentatieve teksten zoals een pamflet, een betoog, een opiniestuk, een lezersbrief

d) bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun leestaken leerstrategieën toepassen die het bereiken van het leesdoel bevorderen:
- relevante voorkennis i.v.m. de inhoud inzetten en hun kennis tegelijkertijd uitbreiden
- hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden
- het leesdoel bepalen
- de tekstsoort herkennen
- de lay-out interpreteren (b.v. subtitels)
- het leesgedrag afstemmen op het leesdoel
- zich niet laten afleiden als ze in een tekst niet alles begrijpen
- belangrijke informatie aanduiden
- op basis van het gelezene anticiperen op het vervolg

e) reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal. Dit betekent dat ze:
- het onderscheid kunnen maken tussen verschillende tekstsoorten
- verschillende taalregisters kunnen herkennen (formeel, informeel, vertrouwelijk taalgebruik)
- elementen van tekstopbouw kunnen aanduiden
- het taalgebruik van de schrijver kunnen inschatten en hieruit conclusies kunnen trekken m.b.t. de bedoelingen en emoties van de schrijver

f) communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze:
- de betekenis van ongekende woorden afleiden uit de context
- zelfstandig traditionele en elektronische hulpbronnen en gegevensbestanden raadplegen
- gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal (foto's, cartoons, tabellen, schema's)

De leerlingen zijn bereid:
- onbevooroordeeld te lezen en zich te concentreren op wat ze willen vernemen
- zich in te leven in de socio-culturele wereld van de schrijver
- te reflecteren op hun eigen leesgedrag
- Engelse teksten te lezen, ook buiten de klascontext
- zich open te stellen voor esthetische beleving
- door het lezen van een ruim en gevarieerd aanbod aan teksten een persoonlijke voorkeur en leessmaak te ontwikkelen

C Spreken/gesprekken voeren
De leerlingen kunnen:

a) informatie geven en vragen bij documenten zoals een afbeelding, een formulier, een gebruiksaanwijzing, een ontwerp, een prijsofferte.

b) de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze samenvatten bij niet al te complexe beluisterde en relatief complexe gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en argumentatieve teksten

c) een beredeneerde mening of conclusie naar voor brengen bij eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en argumentatieve teksten.

d) ervaringen en gebeurtenissen verslaan en becommentariëren.

e) een eenvoudige presentatie geven over een vertrouwd onderwerp.

f) een relatief complex rechtstreeks gesprek - zoals een conversatie, een vraaggesprek, een discussie - beginnen, onderhouden en afronden.

g) een niet al te complex telefoongesprek beginnen, onderhouden en afronden.

h) in een discussie gefundeerde standpunten naar voor brengen.

i) bij het voeren van een gesprek inspelen op wat de gesprekspartner aanbrengt.

j) bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun spreektaak/gesprekstaak leerstrategieën toepassen die het bereiken van het spreekdoel bevorderen:
- relevante voorkennis i.v.m. de inhoud inzetten
- hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden
- informatie verwerven, ook via elektronische weg, en ze verwerken
- het spreekdoel bepalen
- een spreekplan opstellen
- bij een gemeenschappelijke spreektaak de taken verdelen, met elkaar overleggen, elkaar helpen, zich aan afspraken houden, elkaars inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren.

k) reflecteren over taal en taalgebruik. Dit betekent dat ze:
- vertrouwd zijn met elementaire omgangsvormen
- vertrouwd zijn met non-verbaal gedrag
- vertrouwd zijn met de opbouw van een gesproken tekst (redundantie, onvolledige zinnen, )

l) communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze:
- bij het uitvoeren van de gesprekstaak simultaan receptieve en productieve vaardigheden inzetten
- gebruik maken van non-verbaal gedrag
- het op een andere wijze zeggen
- zeggen dat ze iets niet begrijpen, vragen om langzamer te spreken, om iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets te spellen
- zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere begrepen hebben
- navragen bij de gesprekspartner of hun formulering correct is

De leerlingen zijn bereid:
- goed te luisteren om tot goed spreken te komen
- het woord te nemen en deel te nemen aan een gesprek
- lexicale en grammaticale correctheid na te streven
- een gevarieerd taalgebruik na te streven

D Schrijven
De leerlingen kunnen:

a) de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze samenvatten bij eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen informatieve, narratieve en argumentatieve teksten.

b) op overzichtelijke en persoonlijke wijze een verslag schrijven over een eigen ervaring, een situatie en een gebeurtenis.

c) een niet al te complexe informele en formele brief, nota en e-mail schrijven.

d) een beredeneerd standpunt verwoorden over een vertrouwd onderwerp.

e) bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun schrijftaken leerstrategieën toepassen die het bereiken van het schrijfdoel bevorderen:
- relevante voorkennis i.v.m. de inhoud inzetten
- hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden
- informatie verwerven, ook via elektronische weg, en ze verwerken
- rekening houden met het doelpubliek
- een schrijfplan opstellen
- passende lay-out gebruiken
- bij een gemeenschappelijke schrijftaak taken verdelen, met elkaar overleggen, zich aan afspraken houden, elkaars inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren

f) reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal. Dit betekent dat ze:
- weten dat schrijftaal formeler en meer geordend is dan spreektaal
- de betekenis van spelling, interpunctie en lay-out begrijpen
- vertrouwd zijn met de opbouw van een geschreven tekst

g) communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze:
- zelfstandig traditionele en elektronische hulpbronnen raadplegen
- bij het schrijfproces gebruik maken van de mogelijkheden van ICT
- gebruik maken van een model

De leerlingen zijn bereid:
- hun geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud en om van fouten te leren
- zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten
- desgevallend de schrijfwijze van een woord op te zoeken
- lexicale en grammaticale correctheid na te streven
- een gevarieerd taalgebruik na te streven

Eindcompetentie

1.5
De student verzamelt zelfstandig gerichte informatie via databanken, het internet of kranten en tijdschriften
1.6
De student beoordeelt zijn bronnen op kwaliteit, betrouwbaarheid en relevantie.
1.9.
De student maakt syntheses van Engelstalige teksten, waarbij hij toont dat hij algemene en beroepsspecifieke onderwerpen begrijpt en hoofdzaken van bijzaken onderscheidt.
2.6
De student kan iemand verwelkomen, aankondigen en voorstellen
De student voert verder informele gesprekken en verwoordt kritische bedenkingen of een eigen mening op een vlotte manier
2.9
De student gebruikt overtuigende argumenten om zijn standpunt kracht bij te zetten in gesprekken of een debat. Hij respecteert daarbij ook andermans visie.
2.10
De student creëert contact met de luisteraar bij het debatteren en speelt in op de partner bij het interviewen.
3.1.
De student is tijdens de lessen regelmatig aanwezig, neemt actief deel aan de lessen en respecteert deadlines bij het afgeven van taken.
5.3
De student streeft naar kritische zelfevaluatie: verbetering van zijn taalgebruik. Daarbij werkt hij systematisch aan
- woordenschatuitbreiding
- taalstructuren (morfologie)
- uitspraak
- correctheid, spelling
- zin voor nuance
De student verwerft de basistechnieken om te communiceren via de grammatica en de algemene woordenschat.

Inhoud

- lezen, luisteren, spreken en schrijven: authentieke teksten, beeld- en klankopnames worden gelezen / beluisterd, geanalyseerd, besproken en verwerkt.
- studie van de woordenschat uit Today's Words In Context (cfr. studiematerialen): units 3-4-7-8-9-10-11 en 14.

Studiematerialen

Meer info op de cursussen- en boekenlijst.

Handboeken

  • English Grammar In Use (with answers and cd-rom)
  • Today S Words In Context New Edition

Toledo (Digitale leeromgeving)

  • Opdrachten en studiemateriaal op Toledo

Evaluatie

Eerste examenkansTweede examenperiode (juni)Tussentijdse evaluatieJe wordt permanent geëvalueerd. Er is dus geen examen voor het opleidingsonderdeel Engels 2 in Juni, tenzij uitzonderlijk voor internationale uitwisselingsstudenten, studenten met een werk- of sportstatuut of studenten die langdurig of frequent en gewettigd afwezig waren tijdens de lessen. De permanente evaluatie omvat: - Een woordenschatproef op de computer (QuestionMark). Hiervoor moet je uit je handboek (cfr. studiematerialen) de units 3-4-7-8-9-10-11 en 14 beheersen. - Een aantal gesprekken over uiteenlopende opdrachten die je thuis hebt voorbeid. Tijdens deze gesprekken mag je handgeschreven notities gebruiken. Een beschrijving van deze opdrachten + het nodige materiaal (teksten, audio en video) vind je op de S-drive --> Keller, Raoul --> 1JOU - English 2 - ASSIGNMENTS 2008-2009.100%
Tweede examenkansDerde examenperiode (augustus)Mondeling examen met computerHet examen bestaat uit 2 delen: - Een woordenschatproef op de computer (QuestionMark). Hiervoor moet je uit je handboek (cfr. studiemateriaal) de units -4-7-8-9-10-11 en 14 beheersen. - Een gesprek over alle opdrachten die in het tweede semester werden behandeld en die je thuis hebt voorbeid. Tijdens dit gesprek mag je handgeschreven notities gebruiken. Een beschrijving van deze opdrachten + het nodige materiaal (teksten, audio en video) vind je op de S-drive --> Keller, Raoul --> 1JOU - English 2 - ASSIGNMENTS 2008-2009. Hou er rekening mee dat de S-drive wellicht niet de hele vakantieperiode toegankelijk is wegens werkzaamheden aan het netwerk. Indien je nog materiaal van de S-drive nodig hebt, zorg dan dat je het begin juli download / kopieert.100%