Hoofdpagina | bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs

Didactische stage 2


Studiepunten12Creditcontract mogelijkJa
Programmajaar3Examencontract mogelijkEnkel met het oog op behalen credits

Docenten

  • Vanlommel Christiana
  • Simons An
  • Biesmans Myriam
  • Coorevits Sarah
  • Goovaerts Inge
  • Keppens Karen
  • Loyens Sandra
  • Maeseele Marie-Paule
  • Marien Lucia
  • Marit Kirsten
  • Op de beeck Kim
  • Provoost Lutgarde
  • Roels Elisabeth
  • Schellens Tessa
  • Teunissen Els
  • Van Malderen Bernadette
  • Van Sanden Petrus
  • Van Stijvoort Linda
  • Van Vlem Ilse
  • Walschap Annelies
  • Rogier Godelieve
  • Tutenel Piet

Onderwijsvorm

    Begincompetentie

    De verworven einddoelen m.b.t. de stage in het tweede programmajaar

    Eindcompetentie

    Functioneel geheel 1: Begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
    1.1 De ervaringsgerichte indicatoren voor goed kleuteronderwijs (betrokkenheid en welbevinden) gebruiken bij het opzetten, verantwoorden en evalueren van het eigen onderwijs.
    1.2 Vanuit de ervaringsgerichte visie werken aan de ontwikkelingsaspecten , leerplan- en ontwikkelingsdoelen.
    1.3 Breed observeren met het oog op het creëren van ontwikkelingsbevorderende leeromgevingen die reële kansen tot betrokkenheid en succesbeleving bieden.
    1.4 Inhouden vertalen in activiteiten waarbij passende (multimediale) werk- en groeperingsvormen en ontwikkelingsmaterialen gekozen worden die aansluiten bij de beginsituatie.
    1.5 Kleuters stimuleren met betrekking tot de basisontwikkeling en de algemene en specifieke ontwikkeling.
    1.6 De competenties van kleuters continu evalueren met het oog op het bevorderen van de ontwikkeling van kleuters en het bijsturen van de eigen aanpak.


    Functioneel geheel 2: Opvoeder
    2.1 Een democratische klas- en schoolcultuur realiseren op basis van de rechten van het kind en werken aan sociale competentie en verbondenheid bij kleuters.
    2.2 Het welbevinden van kleuters stimuleren.
    2.3 Met respect voor eigenheid en diversiteit reageren op de gevoelens van kinderen, met het oog op zelfontplooiing en integratie van elk kind.
    2.4 Reflecteren op zijn omgang met de kleuters, met het oog op een groeibevorderende relatie met elk kind (accent op reflecteren).


    Functioneel geheel 3: Inhoudelijk expert
    3.1 Beschikken over vaardigheden om gericht en kritisch informatiebronnen te raadplegen om zo recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit de verschillende ontwikkelingsgebieden te volgen.
    3.2 Vanuit de ervaringsgerichte opvoedingsvisie de verworven kennis en nieuwe inzichten aanwenden in het pedagogisch en didactisch handelen.
    3.3 Het eigen aanbod situeren en integreren in het ruime kader van het (inclusief) kleuteronderwijs.


    Functioneel geheel 4: Organisator
    4.1 Rekening houdend met de beginsituatie van de kleuters, hun inbreng en veiligheid, de beschikbare ruimte optimaal indelen in hoeken tijdens de verschillende zones en deze ruimte systematisch aanpassen en bijsturen.
    4.2 De opstelling van de materialen en activiteiten in de hoeken grondig overdenken vanuit de zorg voor een evenwichtig aanbod.
    4.3 Een kindgericht dagverloop creëren waarbij gelijktijdig en/of opeenvolgende activiteiten met de kinderen vlot, soepel en flexibel verlopen.
    4.4 Een klimaat creëren waarin kinderen een overzicht behouden over het klasgebeuren.
    4.5 Administratieve en andere taken op een correcte en efficiënte wijze plannen en uitvoeren.



    Functioneel geheel 5: Innovator
    5.1 Vernieuwende inzichten, in samenspraak met het schoolteam, toepassen in het pedagogisch en didactisch handelen.
    5.2 Zich de attitude eigen maken om actief de eigen competenties als leraar te verbreden en te verdiepen.
    5.3 Het eigen handelen/opvoedingsvisie en dat van de groep voortdurend bevragen en bijsturen (reflectievaardig en intervisievaardig zijn).


    Functioneel geheel 6: Partner van ouders/verzorgers
    6.1 Vanuit bekommernissen om elk kind en in het belang van het kind, zich inleven in de leefwereld ervan en daarom de discrete dialoog en samenwerking met ouders en verzorgers aangaan.
    6.2 Rekening houdend met de diversiteit initiatieven realiseren die de band tussen school en thuis leggen en ouders in hun eerste opvoedingsverantwoordelijkheid erkennen.
    6.3 Zich houden aan de deontologie van het beroep.


    Functioneel geheel 7: Lid van een schoolteam
    7.1 Overleggen in team om te werken aan een samen gedragen visie op opvoeding en onderwijs en hierdoor bijdragen tot een open, aangename sfeer in de school (sfeer van verbondenheid).
    7.2 Binnen het team over een taakverdeling overleggen en deze naleven.
    7.3 Overleggen (o.a. informeren, plannen, reflecteren) met collega’s over klasgebeuren, kleuters, eigen pedagogische en didactische omgang (en het resultaat hiervan meenemen/toepassen in het eigen pedagogisch en didactisch handelen).
    7.4 Klasdoorbrekend werken om projecten en thema’s aan te pakken
    7.5 Op de hoogte zijn van de eigen rechtspositie en die van de kinderen en dit naleven.


    Functioneel geheel 8: Partner van externen
    8.1 Contacten opbouwen en samenwerken met organisaties, instanties en personen in de leefomgeving van de school om zo onderwijs en dagelijks leven zo aansluitend mogelijk te maken.


    Functioneel geheel 9: Lid van de onderwijsgemeenschap
    9.1 De uitdaging durven aangaan om via bijscholingen/studiedagen/werkgroepen en participatieraden contacten te leggen binnen en buiten de school en in gesprek te treden over onderwijsvisie, plaats en rol van de school en het beroep van leraar in de samenleving.


    Functioneel geheel 10: cultuurparticipant
    10.1 Zich informeren over de actualiteit betreffende het culturele, sociale, levensbeschouwelijke, sportieve en esthetische.
    10.2 De actualiteit en de diversiteit binnen de klas vertalen in een rijk en boeiend aanbod.
    10.3 Het eigen culturele en levensbeschouwelijke referentiekader kritisch bevragen en bijsturen.



    Inhoud

    De didactische stage in het derde programmajaar bestaat uit 3 periodes.

    De eerste stage duurt twee weken en vindt plaats net voor de herfstvakantie. De studenten doen stage bij drie-, vier- of vijfjarige kleuters.

    De tweede stage duurt 4 weken en vindt plaats in februari-maart. De studenten doen stage bij vier- of vijfjarige kleuters.

    De derde stage vindt plaats op het einde van het schooljaar. Gedurende ongeveer 7 weken werkt de student volledig zelfstandig in een klas met vier- of vijfjarige kleuters. De mentor is daarbij meestal niet in de klas aanwezig op enkele korte periodes elke dag na.

    Voor alle stageperiodes geldt dat de studenten nu alle einddoelen oefenen , steeds vertrekkend vanuit de eigen werkpunten.

    Studiematerialen

    Meer info op de cursussen- en boekenlijst.

    Evaluatie

    Permanente evaluatie van alle einddoelen van de stage

    Door de aard van het opleidingsonderdeel is de organisatie van een tweede examenkans niet mogelijk.
    Op dit opleidingsonderdeel zijn de tolerantieregels niet van toepassing: Tekorten vallen buiten de tolerantie

    Eerste examenkansTweede examenperiode (juni)Geïntegreerde evaluatie100%