- De student kan een geheel van informatie opsplitsen in essentiële deelaspecten en deze formuleren, relateren en begrijpen (analyseren)
- De student kan nieuwe kennis zelfstandig toepassen in situaties waar die kennis vereist is (integreren)
- De student vindt de benodigde informatie op een effectieve en efficiënte wijze;
- De student bepaalt wat hij/zij precies in welke mate moet weten
- De student maakt duidelijke en concrete afspraken met zijn/haar teamleden;
- De student werkt actief mee aan elke opdracht;
- De student geeft anderen de ruimte om een mening of idee in te brengen;
- De student vraagt een reactie van zijn/haar gesprekspartners;
- De student luistert naar wat de gesprekspartner te zeggen heeft.
- De student kan de proeven voorbereiden waarbij hij de nodige informatie verzamelt en de nodige berekeningen maakt.
- De student kan het op te lossen probleem zelfstandig definiëren en de verschillende oplossingsstappen gestructureerd weergeven.
- De student kan verschillende elektronische componenten herkennen en benoemen.
- De student kan elektronische componenten selecteren zodat hij een schakeling met de juiste componenten opbouwt.
- De student kan de karakteristieken van de componenten opzoeken in de datasheets en verwoorden in een duidelijk begrijpbare taal.
- De student kan elektronische schakelingen (weerstandsnetwerken, gelijkrichting, spanningsverdubbeling,...) op ordelijke wijze opbouwen waarbij hij de kleurencode respecteert. - De student kan de werking van de schakeling in een duidelijk gestructureerde taal uitleggen.
- De student kan de universeelmeter, de oscilloscoop en de functiegenerator juist afstellen en gebruiken zodat hij de werking van een elektronische schakeling kan onderzoeken waarbij hij het bekomen resultaat kritisch reflecteert en de schakeling eventueel corrigeert.
- De student kan het nut en het doel van de verschillende meettoestellen beschrijven in een duidelijk gestructureerde taal waarbij hij aantoont dat hij zelfstandig kan onderscheiden welk meettoestel bij welke meting gebruikt moet worden.
- De student kan een verslag maken over de uitgevoerde proeven.
- De student kan het probleem definiëren, de doorlopen stappen structureren, conclusies trekken en verbanden leggen.
- De student kan eventuele problemen toelichten en uitleggen hoe hij deze heeft gecorrigeerd.
- De student kan alles neerschrijven in een duidelijk begrijpbare taal waarbij hij aantoont dat hij de technische woordenschat beheerst.
- De student kan elektronische schakelingen softwarematig simuleren waarbij hij de schakeling uitgebreid test, de bekomen resultaten kritisch reflecteert en eventueel corrigeert.