C1.1 De student kan de beginsituatie achterhalen.
C1.2 De student kan doelstellingen kiezen en formuleren.
C1.3 De student kan leerinhouden -ervaringen selecteren.
C1.4 De student kan leerinhouden -ervaringen structureren.
C1.5 De student kan gepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.
C1.6 De student kan individueel en in team leermiddelen kiezen en aanpassen.
C1.7 De student kan een krachtige leeromgeving creëren met aandacht voor de heterogeniteit van de leergroep.
C1.8 De student kan observatie en evaluatie voorbereiden.
C3.1 De student beheerst de basiskennis van de leerinhouden en volgt de recente ontwikkelingen in leergebieden en leergebiedoverschrijdende thema's.
C3.2 De student kan kennis en vaardigheden mbt de leergebieden aanwenden.
C4.1 De student kan een gestructureerd werkklimaat bevorderen.
C4.4 De student kan een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de leerlingen.
C10 De student kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen: sociaal-politieke, sociaal-economische, levensbeschouwelijke, cultureel-esthetische en het cultureel-wetenschappelijke.
De student beheerst de leerstof van de lagere school en hij beschikt over voldoende achtergrond om die leerstof zinvol te kaderen. De student is voldoende taalvaardig (mondeling en schriftelijk) om door te kunnen groeien naar een voorbeeldfunctie voor de leerlingen. De student is bereid om de eigen taalvaardigheid in functie daarvan verder te optimaliseren.
1ste examenperiode
|
2de examenperiode
|
3de examenperiode
|
|||
vorm
|
%
|
vorm
|
%
|
vorm
|
%
|
|
|
Schriftelijk |
90 |
Schriftelijk |
100
|
|
|
Taak per twee |
10 |
|
|
|
|
|
100%
|
|
100%
|
Een niet-correct schriftelijk taalgebruik heeft invloed op de evaluatie van het OO. Een onvoldoende voor schriftelijk taalgebruik kan leiden tot een onvoldoende voor het OO.