1 TAALVAARDIGHEID
- Vaardigheidsoefeningen, met name voor lezen en schrijven.
2 TAALBESCHOUWING
- Taalbeschouwelijke achtergronden van de vaardigheden.
- Zinsontleding: samengestelde zinnen.
3 LITERATUUR
- Jeugdliteratuur (poëzie, toneel).
4 VAKDIDACTIEK
- Functionele didactiek van de behandelde leerinhouden en vaardigheden.
- Evaluatie en hoekenwerk.
- Taalbeleid en Nederlands als instructietaal.
Begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.De student kan zijn/haar lessen afstemmen op de doelgroep (ook leerlingen van de tweede graad). 2. De student kan de gepaste methodes en leermiddelen (inclusief ICT) selecteren voor de verschillende aspecten van het schoolvak Nederlands.
Inhoudelijk expert
1. De student kan zakelijke teksten benaderen via leesstrategieën. 2. De student kan bij het schrijven rekening houden met de leesbaarheid van teksten en een aantal stijl- en woordgebruikvoorschriften. 3. De student kan samengestelde zinnen ontleden en de woordsoorten benoemen. 4. De student kan de grammaticale correctheid van mondeling en schriftelijk taalgebruik beoordelen. 5. De student kan poëzie op een verantwoorde wijze analyseren en kritisch beoordelen.6. De student kan lessen voor taalbeleid, taalschatverwerving en taalgericht vakonderwijs opzetten.
Organisator
1. De student kan toneelvoorstellingen, lezingen jeugdauteurs en lessenreeksen in het secundair met aangepaste leermiddelen organiseren.
Onderzoeker/vernieuwer
1.De student kan informatie in vakdidactische publicaties en onderzoeken raadplegen en integreren in de lespraktijk. 2.De student kan doelgericht onderzoek verrichten voor poëzie.
1ste examenperiode
|
2de examenperiode
|
3de examenperiode
|
|||
%
|
vorm
|
%
|
vorm
|
%
|
vorm
|
|
|
60
|
Schriftelijk
|
60
|
Schriftelijk
|
|
|
40
|
PE
|
40
|
PE (cijfer tweede examenperiode blijft bewaard)
|
|
|
|
|
|
|
100%
|
|
100%
|
|
100%
|
|