A. Zorgbeleid, leerzorgkader (buitengewoon onderwijs, GON, ION)
B. krachtige leeromgeving in en buiten de klas:
C. zorgvraag van kinderen:
D. Sociale en interculturele diversiteit in klas en maatschappij
Functioneel geheel 1: De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de leerlingen en de groep achterhalen.
1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en formuleren.
1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.
1.4 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen structureren en vertalen in een samenhangend onderwijsaanbod.
1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.
1.6 De leerkracht kan individueel en in team leermiddelen kiezen en aanpassen.
1.7 De leerkracht kan een krachtige leeromgeving creëren met aandacht voor de heterogeniteit binnen de leergroep.
1.8 De leerkracht kan observatie en evaluatie voorbereiden.
1.9 De leerkracht kan observeren en het proces en product evalueren met oog op bijsturing, remediëring en differentiatie.
1.10 De leerkracht kan in overleg met het team deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van de school.
1.11 De leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de leerlingen.
1.12 De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van de groep.
1.13 De leerkracht kan bijdragen aan het gevoelig maken en openstaan voor talen door aan talensensibilisering te doen.
Functioneel geheel 2: De leraar als opvoeder
2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de kinderen bevorderen.
2.3 de leerkracht kan door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden.
2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met leerlingen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met leerlingen met gedragsmoeilijkheden.
2.7 De leerkracht kan strategieën inzetten om te communiceren met anderstalige leerlingen.
Functioneel geheel 3: De leraar als inhoudelijk expert
3.2. De leerkracht met de verworven kennis en vaardigheid aanwenden in de pedagogisch-didactische praktijk.
Functioneel geheel 4: De leraar als organisator
4.2 De leerkracht kan een soepel en efficiënt les- en dagverloop creëren, dat past in een korte- en langetermijnplanning.
4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de leerlingen.
Functioneel geheel 5 De leraar als innovator-onderzoeker
5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek relevant voor de eigen praktijk
Functioneel geheel 6: De leraar als partner van de ouders of verzorgers
6.1 De leerkracht kan zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over de leerling.
6.2 De leerkracht kan met ouders of verzorgers communiceren over het kind in de school op basis van overleg met collega’s of externen.
6.3 De leerkracht kan in overleg met het team, de ouders of verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders.
6.4 De leerkracht kan met ouders of verzorgers een gesprek voeren over opvoeding en onderwijs.
6.6 De leerkracht kan strategieën ontwikkelen om te communiceren met anderstalige ouders.
Functioneel geheel 8: De leraar als partner van externen
8.1 De leerkracht kan met hulp van collega’s contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
8.2 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven.
Functioneel geheel 10: De leraar als cultuurparticipant
De leerkracht kan actuele thema’s en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen rond de volgende domeinen: het sociaal-politiek domein, het sociaal-economisch domein, het levensbeschouwelijk domein, het cultureel-esthetisch domein en het cultureel-wetenschappelijk domein
De evaluatie van dit opleidingsonderdeel bestaat uit 4 onderdelen:
Al deze 4 onderdelen moeten afgelegd worden, zo niet levert dit een tekort op voor het hele opleidingsonderdeel. De student mag ook maximaal 1 tekort hebben op de 4 onderdelen om geslaagd te kunnen zijn.
Tijdens de lessen van sociale en interculturele diversiteit (luik D) en de buitenschoolse uitstappen is aanwezigheid vereist. Bij afwezigheid wordt een vervangtaak voorzien.
Tijdens de derde examenperiode bestaat de evaluatie uit een schriftelijk examen en taken.