De studenten werken in groep een casus uit. Aan de hand van de casus leert de student om onderzoeksvragen te formuleren, relevante informatie op te zoeken, bronnen te vermelden, een tussentijds verslag op te maken en de praktijk systematisch te bevragen m.b.v. interviewtechnieken of a.d.h.v. vragenlijsten.
PB - 01Denk en redeneervaardigheid. De student kan informatie analyseren, synthetiseren en structureren. De student kan kennis integreren in situaties waarin die kennis vereist is.
PB- 02 Informatie verwerven en verwerken. De student kan informatie op een effectieve en efficiënte wijze vinden, beheren en evalueren. De student kan correct verwijzen naar gebruikte informatie.
PB- 04 Projectmatig en methodisch handelen. De student maakt in overleg een planning op, rapporteert tussentijds over de voortgang van het werk en zorgt voor het permanent evalueren en bijsturen van de ondernomen activiteiten en procedures.
PB- 06 Vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen. De student kan een helder en duidelijk verslag maken, zonder overbodige informatie, met correct gebruik van het Standaardnederlands. De student kan een heldere en korte presentatie maken, met correct gebruik van het Standaardnederlands en ondersteund door gepaste visuele hulpmiddelen.
PB- 07 Ingesteldheid van levenslang leren. De student bepaalt doelen, onderneemt en beschrijft ondernomen activiteiten. De student beschrijft leeruitkomsten daarvan en reflecteert over het leerrendement.
PB - 08 Teamgericht kunnen werken. De student is constructief en stipt in het samenwerken met medestudenten en in het gezamenlijk bereiken van een resultaat. De student hanteert communicatieve vaardigheden als luisteren, samenvatten, doorvragen, feedback geven en ontvangen, motiveren).
PB - 09 Oplossingsgericht kunnen werken. De student kan de transfer maken van theoretische modellen en achtergrond naar de toegepaste praktijk.
PB - 10 Besef hebben van maatschappelijke verantwoordelijkheid. De student kan een beredeneerd standpunt innemen en ontwikkelt een persoonlijke visie op beroepsspecifieke en/of maatschappelijke thema´s.
C2 Opvoeder. De student heeft inzicht in maatregelen en mogelijkheden om het fysieke en geestelijk welzijn bij peuters te bevorderen.
C5 Innovator-onderzoeker. De student kan vernieuwende elementen uit werkvelgerelateerde contexten (crêches, naschoolse kinderopvang) aanwenden en aanbrengen. De student kan kennis nemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn.
C9 Lid van de onderwijsgemeenschap. De student kan deelnemen aan het maatschappelijk debat over de opvang en kwaliteit van de opvang van peuters, kleuters en leerlingen in werkveldgerelateerde settings.
C10. Cultuurparticipant. De student kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen en thema’s kritisch benaderen.
Het groepscijfer wordt gedifferentieerd in functie van individuele bijdragen aan het werkstuk en peer-assessment.
1ste examenperiode
|
2de examenperiode
|
3de examenperiode
|
|||
Vorm
|
%
|
vorm
|
%
|
vorm
|
%
|
|
|
Werkstuk +presentatie
|
100
|
Individuele taak of opnieuw indienen van aangepast werkstuk
|
100
|
|
100%
|
|
100%
|
|
100%
|