In het afstudeerproject versterkt de student zijn didactische en/of pedagogische bekwaamheid, zijn bekwaamheid als innovator - onderzoeker en als inhoudelijk expert.
In een persoonlijk ontwikkelingsplan volgt de student zijn ontwikkeling tot beroepsbeoefenaar. Hij stelt een plan van aanpak op en stuurt dit indien nodig bij. Op deze manier verwerft hij inzicht in zijn totale leertraject als aanzet tot levenslang leren. De student documenteert zijn leerproces in een portfolio.
Vanuit zijn persoonlijk ontwikkelingsplan selecteert de student een thema dat gerelateerd is aan de beroepspraktijk. In een werkstuk analyseert en onderzoekt hij dit thema op zelfstandige basis. Hij verbindt hieraan een concretisering die praktijkgericht is en waarin hij verschillende competentiedomeinen integreert.
Functioneel geheel 3:
3.3: Vormingsaanbod situeren en integreren in onderwijsaanbod
Functioneel geheel 5:
5.1 Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen
5.2 Kennis nemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek
5.3 Eigen functioneren ter discussie stellen en bijsturen
Voor het persoonlijk ontwikkelingsplan worden voldoende begeleidingsmomenten voorzien waarvan de student kan gebruik maken. In supervisiesessies krijgt het reflecteren over de opleiding en over het beroep voldoende aandacht, zodat de student zijn eigen leerproces verder leert in handen nemen.
Er worden terugkomdagen voorzien tijdens de lange stageperiode, waarbij tevens een aanbod wordt voorzien omtrent info- en onderzoeksvaardigheden, leren werken met sjabloon en stijlwijzer, ...
Het OO bestaat uit 2 delen die afzonderlijk beoordeeld worden. De student moet minstens geslaagd zijn op beide onderdelen om te slagen voor het geheel.
2e examenperiode:
POP en portfolio: 60%
Werkstuk: 40%
3e examenperiode: