Nederlands is een duidelijk aanwezige leerinhoud in de lagere school maar is tevens het belangrijkste leermiddel. In dit opleidingsonderdeel verwerft de student de nodige vakkennis, vakdidactische vaardigheden en attitudes om op een zinvolle manier met taal in de lagere school aan de slag te kunnen. De inhoud is afgestemd op didactische vaardigheden die de student als moedertaalleerkracht nodig heeft.
A. Algemene competenties
B. Beroepsgerichte/ Algemeen wetenschappelijke competenties
C. Beroepsspecifieke competenties
- C01 Begeleider leer- en ontwikkelingsprocessen.
- C02 Opvoeder.
- C03 Inhoudelijk expert.
- C04 Organisator.
- C10 Cultuurparticipant.
A. Volgtijdelijkheid
B. Competenties
- De student heeft voldoende interesse voor het fenomeen taal en communicatie.
- De student beheerst de leerstof van de lagere school en beschikt zelf over voldoende achtergrond om die leerstof zinvol te kaderen.
- De student is bereid die achtergrond verder uit te diepen in functie van de lagere school.
- De student is zelf voldoende taalvaardig (mondeling en schriftelijk) om voor de leerlingen een voorbeeldfunctie uit te oefenen. De student is bereid om zijn eigen taalvaardigheid verder te optimaliseren.