In het vak biologie leer je eerst een aantal biologische basisbegrippen zoals homeostase, metabolisme, voortplanting, evolutie en relatieleven. Hiervoor bestudeer je de dierlijke cel in al zijn aspecten: bouw, functie, celdeling en differentiatie. Vanuit deze kennis kan je makkelijk een aantal sleutelmechanismen in de menselijke genetica doorgronden. Eenmaal je weet hoe dat eigenschappen worden overgeërfd, leer je hoe organismen evolueren in de loop van de tijd (evolutieleer). In een volgende stap bestudeer je de relatie tussen biotische (organismen) en niet-biotische factoren. Dit is de ecologie, waarbij je o.a.een aantal kringlopen leert begrijpen. In een tweede deel, focus je je helemaal op de anatomie en fysiologie van de mens, waarbij de relatie tussen functie en bouw van weefsels en organen centraal staat. Uiteraard komt je kennis over de dierlijke cel, als kleinste functionerende levende eenheid, hier weer goed van pas. Ook de regulatie van processen zoals excretie, spijsvertering, die door specifieke orgaanstelsels verzekerd worden, leer je doorgronden.
A. Algemene competenties
- 01. Denk- en redeneervaardigheid
- 02. Informatie verwerven en verwerken
- 03. Kritisch reflecteren
- 07. Een ingesteldheid tot levenslang leren hebben
B. Beroepsgerichte/ Algemeen wetenschappelijke competenties
- 10. Besef hebben van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk
C. Beroepsspecifieke competenties
- C01 De BLter kan doordacht wetenschappelijke informatie en kennis aanwenden om een kwalitatief hoogstaande functionaliteit te garanderen.
A. Volgtijdelijkheid
B. Competenties
geen