Onderwijsbevoegdheid Nederlands (2006-2007)

Het vak Nederlands bestaat uit vier hoofdcomponenten: 1. taalbeheersing, 2. taalbeschouwing, 3. literatuur en cultuur, 4. vakdidactiek. Deze indeling betekent niet dat de vier componenten los van elkaar worden behandeld. Integendeel, ze worden zoveel mogelijk op elkaar betrokken en geïntegreerd. 1. Taalbeheersing (zie ook Communicatieve en Agogische Vaardigheden) · Theorie en praktijk van het samenvatten, het leesbaar schrijven, het doel- en publiekgericht schrijven. · Creatieve schrijfoefeningen. · Studie van stijlvoorschriften, woordgebruikvoorschriften en syntactische knelpunten bij het schrijven. · De regels van de spelling en de uitspraak van het Nederlands. Dictees en uitspraakoefeningen. · Spreekvaardigheidsoefeningen. · Theoretische achtergronden van de mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. 2. Taalbeschouwing · Fonetiek en fonologie. (Klankleer en uitspraakleer) · Syntaxis, morfologie en semantiek. Woordleer, woordgroepsleer en zinsleer. · Theoretische achtergronden van de Nederlandse grammatica. 3. Literatuur · Aspecten van de literaire communicatie. · Analysemethoden voor verhalende teksten. · Stromingen in de moderne Nederlandse literatuur. · Landeskunde over het Nederlandse taalgebied. (Nederland- en Vlaanderenkunde.) · Kennismaking met het theater d.m.v. het bijwonen van toneelvoorstellingen en het uitvoeren van voorbereidings- en naverwerkingsopdrachten (in samenwerking met C.C. De Warande).

A. Algemene competenties

B. Beroepsgerichte/ Algemeen wetenschappelijke competenties

C. Beroepsspecifieke competenties

Toelichting:
1. Taalbeheersing (zie ook Communicatieve en Agogische Vaardigheden) · De student is in staat om zich vlot uit te drukken in de standaardtaal. · De student is in staat om efficiënt deel te nemen aan allerlei gespreksvormen. · De student is in staat om zakelijke en fictionele teksten op een expressieve wijze voor te lezen. · De student is in staat om zakelijke teksten te schematiseren en samen te vatten. · De student is in staat om korte fictionele teksten te schrijven om op die manier inzicht te krijgen in eenvoudige verteltechnische procédés. · De student is in staat om bij het schrijven rekening te houden met de resultaten van het leesbaarheidsonderzoek en een aantal stijlvoorschriften en woordgebruikvoorschriften. · De student is in staat om bij het schrijven storende spelfouten te vermijden. · De student is in staat om bij het spreken en het schrijven met het oog op de correctheid van taal en spelling informatiebronnen te raadplegen. 2. Taalbeschouwing · De student is in staat om de spraakklanken van het Nederlands te beschrijven en in fonetisch schrift weer te geven. · De student is in staat om de uitspraakregels en de spellingsregels van het Nederlands te formuleren en correct toe te passen. · De student is in staat om enkelvoudige en samengestelde zinnen tot op het gewenste niveau te ontleden en daarbij de woordsoorten te benoemen. · De student is in staat om de grammaticaliteit van mondeling en schriftelijk taalgebruik te beoordelen. · De student is in staat om handboeken en woordenboeken voor correct taalgebruik te raadplegen. (Zie mediatheek.) · De student is erop gericht tegenover zijn eigen taalgebruik en dat van anderen een kritische houding aan te nemen. 3. Literatuur en cultuur · De student is in staat om verhalen, romans en jeugdboeken op een verantwoorde wijze te analyseren en kritisch te beoordelen. · De student is in staat om de behandelde verteltechnische procédés en structuuraspecten concreet toe te passen op moderne Nederlandse verhalen. · De student is in staat om de gelezen fictionele teksten te situeren in de Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis. · De student is op de hoogte van de belangrijkste aspecten van de Landeskunde over het Nederlandse taalgebied. · De student leest veel en graag, vooral Nederlandse literatuur. · De student houdt de literaire en culturele actualiteit in Vlaanderen en Nederland goed bij, o.m. door de lectuur van kranten en tijdschriften.

A. Volgtijdelijkheid

B. Competenties

Studenten hebben de volgende cursussen/boeken/artikels doorgenomen: - geen Studenten hebben de volgende onderwijsactiviteiten gevolgd: - geen Studenten bezitten de volgende competenties: - De leerlingen bezitten een vlotte en correcte mondelinge en schriftelijke beheersing van het Nederlands.

A. Type

B. Verplichte leermiddelen

· Studiemateriaal dat tijdens de colleges wordt uitgereikt. · Studieboeken die de studenten zich moeten aanschaffen (zie boekenlijst). · Verplichte literatuur: een aantal romans en jeugdboeken (later te bepalen).

C. Aanbevolen leermiddelen

A. Types

  • hoorcollege
  • oefenpracticum
  • groepswerk
  • begeleide zelfstudie

B. Omschrijving

A. Types

  • schriftelijk examen
  • mondeling examen
  • permanente evaluatie
  • individuele taak

B. Omschrijving

OA:
10254010
Code:
10254010
Vakcoördinator:
Hilde Van Looveren
Semester:
1+2
Studiepunten:
8
Onderwijstaal:
Nederlands