Opvoedkundige wetenschappen 1 (2006-2007)

Toelichting:

Inleidende leereenheid: Ik en mijn basiscompetenties * huidige opvattingen over de lagere school verwoorden en zoeken naar verklaringen in de eigen geschiedenis. * beroepsspecifieke competenties voor de leraar lager onderwijs kennen * invulling kunnen geven aan de verschillende typefuncties * kunnen vergelijken van de beroepsspecifieke competenties met de eigen reeds verworven competenties * kunnen vergelijken van de beroepsspecifieke competenties met de realisatie in de prakijk Leereenheid 1: Lesvoorbereidingen maken - doelen formuleren * Lesvoorbereiding kunnen maken volgens de afgesproken criteria: … Uit de lesrealisatie moet blijken dat: de beginsituatie goed overdacht is er een grondige inhoudsanalyse gebeurd is de scheiding tussen inhoud en methode duidelijk is gemaakt er een overzichtelijk bordschema werd gemaakt over het materiaal is nagedacht dat (op tijd) aanwezig is. * De doelen (vormings en concrete) goed overdacht zijn en juist geformuleerd * Link kunnen expliciteren tussen eindtermen, leerplandoelen, vormings-en concrete doelen * Onderscheid kunnen verwoorden tussen vormings en concrete doelen * De criteria tot het juist formuleren van concrete doelstellingen in praktijk brengen * Het belang van vormingsdoelen kunnen verwoorden * Voor- en nadelen van vormingsdoelen en concrete doelen tegenover elkaar kunnen afwegen * Doelen kunnen formuleren op verschillende ontwikkelingsdomeinen Leereenheid 2: Leef- en belevingswereld van het lagere schoolkind (ontwikkelingspsychologie) * Inzicht krijgen in de leef- en belevingswereld van het lagere schoolkind en vanuit het inzicht ernaar handelen. * Inzicht krijgen in de ontwikkelingspsychologische kenmerken van deze leeftijdsfase. Leereenheid 3: Ervaringsgerichte onderwijs (betrokkenheid en welbevinden)- zorgverbreding * Een omschrijving kunnen geven van het begrip zorgverbreding * zorgbreed handelen integreren in de eigen praktijk * een aantal zorgverbredende aspecten ivm het sociaal-emotionele kennen en kunnen toepassen in de praktijk * het procesgerichte leerlingvolgsysteem kunnen hanteren * Ervaringsgerichtheid kunnen uitleggen volgens de visie van F. Laevers * Kunnen uitleggen wat goed onderwijs is volgens F. Laevers * De begrippen betrokkenheid en welbevinden kunnen omschrijven * De link kunnen leggen tussen betrokkenheid en welbevinden én ontwikkeling * Signalen van betrokkenheid kunnen verwoorden én herkennen * Het verschil kunnen aanduiden tussen betrokkenheid en schijnbetrokkenheid * De vijf schaalwaarden van betrokkenheid kunnen toelichten * Betrokkenheid kunnen inschatten door gebruik te maken van de vijf schaalwaarden (o.a. op lesreflectieformulieren) * Signalen van welbevinden kunnen verwoorden * Welbevinden verklaren vanuit de vijf relatievelden * Het ontstaansproces van sociaal-emotionele problemen kunnen toelichten * Acties ondernemen om een vruchtbare bodem te creëren voor welbevinden met als doel de draagkracht van kinderen te vergroten en de draaglast van kinderen niet te vergroten. * De 5 betrokkenheidsverhogende factoren kunnen toelichten en integreren in eigen praktijk. * De 5 betrokkenheidsverhogende factoren kunnen linken aan passende werkvormen (en vice verca ). * Het verband kunnen expliciteren tussen de visie van Laevers (zijn concepten) en een krachtige leeromgeving.